Paragraaf 1.1
Bron 5
1. Fotosynthese: met zonlicht en water en voedingstoffen wordt nieuw organisch materiaal
geproduceerd.
2. Vorming van organisch afval: bomen laten blad vallen en dit hoopt op.
3. Mineralisatie/humusvorming: bacteriën, schimmels en wormen starten de afbraak:
a. bij de afbraak ontstaat CO2 en stoffen als stikstof, calcium en kalium. Deze spoelen weg
wanneer ze niet direct worden opgenomen door planten.
b. bij gedeeltelijke afbraak ontstaat humus, wat stikstof, calcium en kalium goed vasthoudt
en water aan zich bindt.
4. Verwering: het materiaal van de grond verweert door inwerking van water, CO2 en
bacteriën waardoor voedingsstoffen vrijkomen
5. Neerslag en grondwater: dankzij neerslag is er water, dit kan tot uitspoelen van
voedingsstoffen leiden.
Er zijn allemaal voedsel-, energie-, en waterstromen die ervoor zorgen dat beukenbomen blijven
leven en door de voedselkringloop worden deze voedingstoffen gerecycled. Ze zijn opgeslagen in het
levend organisch materiaal van de bomen, het dode organische materiaal op de grond en de zwarte
humuslaag in de bodem.
Bodem: het bovenste gedeelte van de grond waarin planten wortelen en dat verkleurd is door
bodemvormende processen zoals de toevoeging van organisch materiaal en de in- en uitspoeling van
infiltrerend water.
In de tropisch regenwouden en naaldwouden zorgen dezelfde processen voor de voedselkringloop
maar temperatuur, vochtigheid en plantensoorten maken het verschil. In tropische regenwouden
gaan processen sneller door de hoge temperatuur, vochtigheid en een permanent groeiseizoen, er is
hier ook geen zwarte humuslaag. De afbraak van organisch materiaal, mineralisatie, gaat heel snel.
De voedingstoffen zullen dus niet snel worden opgenomen door de planten maar wegspoelen door
de grote hoeveelheid neerslag. Veel grond hier is dus ook niet vruchtbaar. De rode kleur van de
bodem wordt veroorzaakt door zeer sterkte chemische verwering.
Het naaldwoud heeft een kort groeiseizoen en de processen liggen vaak stil waardoor een grote laag
organisch afval ontstaat. Er is weinig verdamping en veel neerslag zal infiltreren en voedingsstoffen
uitspoelen. De grijze kleur geeft weinig humus aan en dat veel stoffen zijn uitgespoeld. Deze
uitspoeling wordt versterkt door de naalden, deze zorgen voor een zure bodem. Het verkleuren van
de ondergrond gebeurt alleen wanneer een bossysteem heel lang bestaat.
Zodra 1 onderdeel van het systeem verandert, verandert de rest ook. Bossen in hetzelfde klimaat
zien er ook anders uit door de verschillen in ondergrond. De grondsoort, reliëf en hoogteligging
hebben invloed op de geofactoren die met elkaar werken.
Paragraaf 1.2
Door verschillende klimaten ontstaan landschapszones waar weer grote verschillen in bestaan door
reliëf. Bossen groeien waar voldoende water is, het niet te koud is en het groeiseizoen niet te kort is.
Dus in de tropische, gematigde en boreale zone. De verandering van temperatuur heeft grote
gevolgen maar ook de hoeveelheid beschikbaar water speelt een rol dus neerslag en verdamping.