9.1 Inleiding
België heeft een corporatistische welvaartsstaat, wat betekent dat sociale organisaties, zoals
vakbonden en werkgeversorganisaties, samen met de overheid het sociaal beleid helpen
vormgeven. Hier wordt uitgelegd hoe sociaal overleg historisch gegroeid is, wie sociale
partners zijn en hoe verschillende overlegniveaus werken. Ook wordt bekeken wat de
toekomst is van dit overleg en welke rol het SW daarin kan spelen.
9.2 Overlegeconomie
De term overlegeconomie verwijst naar het West-Europese systeem waarbij beslissingen over
arbeid en welvaart niet alleen door de overheid worden genomen, maar door drie partijen
samen:
1. Werkgevers 2. Werknemers (vakbonden) 3. De overheid
Dit systeem werkt via paritair overleg (werkgevers & werknemers) en drieledig overleg
(werkgevers & werknemers & overheid). De macht wordt verdeeld tussen 3 groepen, zodat ze
elkaar in evenwicht houden. Deze samenwerking vormt basis van de sociale markteconomie.
Vakbonden worden officiële vertegenwoordigers van werknemers en beheren mee de sociale
zekerheid. Ze werken binnen een model van economische groei en productiviteitsverhoging,
maar krijgen soms kritiek dat ze hierdoor de bestaande orde eerder behouden dan uitdagen.
Toch blijven vakbonden autonome organisaties die niet worden aangestuurd door de overheid
of werkgevers. Bij overleg moet men rekening houden met representativiteit, zodat resultaten
gedragen worden door de achterban.
9.3 Syndicalisme in België
De eerste vakbonden ontstonden rond 1860, vooral in de zware industrie. Ze richtten
voorzorgskassen op voor ziekte en werkloosheid. Onder invloed van de “Eerste Internationale”
ontstonden later socialistische, liberale en christelijke vakbonden. Een belangrijke mijlpaal
kwam op 24 mei 1921: de wet die vakbondsacties strafbaar maakte werd afgeschaft, en de
vrijheid van vereniging werd officieel erkend. Iedereen kreeg sindsdien het recht om zich wel
of niet aan te sluiten bij een vakbond. In België bestaan meerdere vakbonden naast elkaar,
gebaseerd op ideologische verschillen. De kracht van een vakbond wordt gemeten aan het
aantal leden en de resultaten van sociale verkiezingen. België heeft één van de hoogste
vakbondslidmaatschappen ter wereld. Dit komt door:
● een lange vakbondstraditie ● vakbonden die werkloosheidsuitkeringen uitbetalen
● een sterk systeem van sociaal overleg ● uitbetaling van vakbondspremies via CAO's
1
, 9. Sociaal overleg
Alleen organisaties met minstens 50.000 leden én die interprofessioneel werken, mogen
deelnemen aan sociaal overleg. Ze mogen ook lijsten indienen voor sociale verkiezingen en
uitkeringen uitbetalen. In België zijn er drie representatieve vakbonden:
● ABVV (algemeen belgisch vakverbond) – socialistisch
● ACV (algemeen christelijk vakverbond) – christelijk
● ACLVB (algemene centrale van liberale vakbonden van België) – liberaal
In 2019 was de syndicalisatiegraad (= dichtheidsgraad van vakbonden) 49,1%, het laagste in
30 jaar. Toch blijft dit veel hoger dan in andere EU-landen zoals Duitsland, Frankrijk en
Nederland. De daling komt door:
● ontevredenheid over diensten
● de houding tegenover de federale regering
● verandering in de arbeidsmarkt (veel kleine KMO’s zonder vakbond)
● daling van het aantal werkzoekenden
Ondanks de daling blijft het vertrouwen in vakbonden hoog: gemiddeld 64% van de
Europeanen heeft een positief beeld. Vakbonden richten zich vandaag ook meer op
werknemers met atypische statuten. Internationale instellingen zoals de EU en OESO
benadrukken opnieuw dat collectief overleg belangrijk is. Vakbonden:
● corrigeren de machtsongelijkheid tussen werknemer en werkgever
● bewaken arbeidsrechten
● zorgen voor meer gelijkheid en hogere lonen
● hebben positieve effecten op productiviteit
● helpen kansengroepen beschermen
● hebben in België bijna de genderloonkloof weggewerkt
Hoe hoger de dekkingsgraad en hoe centraler het overleg, hoe kleiner de kans dat kwetsbare
groepen uit de boot vallen.
9.4 Sociale partners
De sociale partners (vakbonden en werkgeversorganisaties) hebben altijd een grote rol
gespeeld in de opbouw van de Belgische verzorgingsstaat. Zij financieren mee het systeem en
beheren samen met de overheid sociale maatregelen, zoals loonvorming en sociale zekerheid.
Dit heet sociale dialoog. De overheid had de steun van deze organisaties nodig om een breed
netwerk van sociale voorzieningen uit te bouwen. Omdat sociale partners worden gefinancierd
met bijdragen van werkgevers en werknemers, krijgen ze mee inspraak in het beleid. De
overheid is hierbij een volwaardige partner, maar niet de enige beslisser. Sociale partners zijn
ontstaan uit verschillende maatschappelijke breuklijnen (zoals sociaal-economisch,
levensbeschouwelijk en ideologisch), wat geleid heeft tot de Belgische verzuiling. Daardoor
ontstonden grote netwerken van organisaties die verbonden waren aan politieke partijen,
mutualiteiten, scholen en vakbonden. Hoewel de verzuiling vandaag minder sterk is, bestaan
deze banden nog steeds in mindere mate. Vakbonden proberen wel met alle democratische
2