Lector: Elisa Callebaut SEM 1 SP: 4
EXAMEN
o Schriftelijk examen op campus
o Theorievragen én toepassingsvragen
- Leerstof begrijpen!
o Vragen uit alle hoofstukken (niet schiften)
o Steeds met wetboek
o Indien multiple choice: lichte giscorrectie (reden?)
GLOBAAL OVERZICHT CURSUS
Hoofdstuk 1: Socialezekerheidsrecht – inleiding (p. 3 – p. 19)
1. Ontstaan sociale zekerheid
2. Begrip sociale zekerheid
3. Kenmerken
4. Onderscheid met sociale bijstand
5. Stelsels
6. Structuur
7. Toepassingsgebied
8. Financiering sociale zekerheid
9. Verplichtingen WG (voor WN)
10. Kruispuntbank sociale zekerheid
Hoofdstuk 2: Professionele risico’s – arbeidsongevallen en beroepsziekten (p. 20 – p. 41)
1. Inleiding
2. Personeel toepassingsgebied
3. Materieel toepassingsgebied
4. De fout van het SO
5. Schadevergoeding
6. Burgerlijke aansprakelijkheid
7. Procedure
8. Andere verplichtingen bij arbeidsongevallen
Hoofdstuk 3: Ziekte- en invaliditeitsverzekering (p. 42 – p.61)
1. Geneeskundige verzorging
1.1. Personeel toepassingsgebied
1.2. Voorwaarden
1.3. Welke gezondheidszorgen worden terugbetaald
1.4. Hoeveel wordt terugbetaald
1.5. Bepaling van de terugbetalingstarieven
1.6. Hoe is de tussenkomst geregeld
2. Arbeidsongeschiktheid
2.1. Personeel toepassingsgebied
2.2. Toekenningsvoorwaarden
2.3. Bedrag van de arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsuitkering
2.4. Bedrag van de moederschapsuitkering
3. Ter vergelijking: regeling voor zelfstandigen
Hoofdstuk 4: Werkloosheid (en arbeidsvoorziening) (p. 62 – p. 77)
1. Algemeen
2. Administratieve organisatie
3. Personeel toepassingsgebied
1
,4. Toelaatbaarheidsvoorwaarden
5. Toekenningsvoorwaarden
6. Bedrag van de werkloosheidsuitkering
7. Bijzondere categorieën
8. Procedure
9. Overbruggingsrecht voor zelfstandigen
Hoofdstuk 5: SWT (p. 78 – p. 79)
1. Algemeen
2. Ontstaan SWT
3. Voorwaarden
4. Van brugpensioen naar SWT
5. Einde van het SWT
6. Overgangsrecht voor bestaande SWT-deelnemers
Hoofdstuk 6: Gezinsbijslag en groeipakket (p. 80 – p. 86)
1. Algemeen
2. De Vlaamse gezinsbijslag
2.1 Basiswetgeving
2.2 Temporeel toepassingsgebied
2.3 Actoren
2.4 De prestaties
2.5 De uitbetaling
Hoofdstuk 7: Pensioenen (p. 87 – p. 95)
1. Algemeen kader en pensioenpijlers
2. Rustpensioen werknemers
2.1 Personeel toepassingsgebied
2.2 Toekenningsvoorwaarden
2.3 Prestaties
2.4 Administratieve organisatie en aanvraag wettelijk rustpensioen
2.5 Betaling rustpensioen
3. Overlevingspensioen
Hoofdstuk 8: Sociale bijstand (p. 96 – p. 102)
1. Maatschappelijke integratie - leefloon
2. OCMW- dienstverlening
3. Inkomensgarantie voor ouderen
4. Tegemoetkomingen aan personen met een handicap
Hoofdstuk 9: Payroll en bijdrageberekening (p. 105 – p. 133)
1. Wat is payroll?
2. Loonbrief en loon
3. De loonberekening: basisoverzicht
4. Berekening sociale zekerheidsbijdragen
4.1 Op welk loon?
4.2 Soorten sociale bijdragen
5. Loonberekening: van brutoloon naar loonkost
6. Loonberekening: van brutoloon naar nettoloon
6.1 Van brutoloon naar belastbaar loon
6.2 Van belastbaar loon naar netto loon
7. Loonberekening: wijziging nettoloon
8. Loonberekening: oefeningen
9. Aantrekkelijk & flexibel verlonen
2
,HOOFDSTUK 1: SOCIALEZEKERHEIDSRECHT – INLEIDING
1. ONTSTAAN SOCIALE ZEKERHEID
19 E EEUW
In de 19e eeuw stond België in het teken van industrialisering en economische groei, maar dit ging gepaard met
sociale onzekerheid.
o Industrialisering in kinderschoenen:
- Heersend liberalisme (laissez-faire): overheid focust op economie, niet op sociale kwesties.
o Economische expansie:
- België werd een industriële grootmacht dankzij goedkope lonen en export.
- Keerzijde: slechte omstandigheden voor arbeiders → groeiend verzet van de arbeidersbeweging (eind
19e eeuw).
o Sociale zekerheid:
- Overheid greep amper in; arbeiders moesten zelf instaan voor bescherming.
- Oplossingen via ‘vrijwillige’ verzekeringen:
▪ Vrije ziekenbeurzen (mutualiteiten)
▪ Vrije werklooskassen
▪ Coöperatieven (bv. Vooruit in Gent)
▪ Vanaf eind 19e eeuw eerste overheidssubsidies.
Kort gezegd:
Sterke economische groei, maar weinig sociale bescherming → arbeiders moesten zichzelf organiseren, wat leidde
tot arbeidersbewegingen en vrijwillige verzekeringen.
20 E EEUW
In de 20e eeuw kende België oorlogen en crisissen, maar ook de doorbraak en verdere uitbouw van de sociale
zekerheid.
o Wereldoorlogen en economische crisis (eerste helft 20e eeuw):
- Ondanks vooruitgang na WOI (8-urige werkdag, enkelvoudig stemrecht) bleven er sociale problemen.
- Beurscrisis jaren ’30 → hoge werkloosheid.
- Grote staking in 1936 → golf van sociale wetten.
- Oprichting van eerste verplichte verzekeringen:
▪ Arbeidsongevallen (1903)
▪ Pensioenen (1924)
▪ Beroepsziekten (1927)
▪ Gezinsbijslagen (1930)
- Gefragmenteerd systeem, zonder centrale organisatie.
o Doorbraak van de sociale zekerheid (1944):
- Besluitwet 28 december 1944: invoering algemene verplichte sociale zekerheid voor werknemers (zeven
takken).
- Oprichting van de RSZ (Rijksdienst voor Sociale Zekerheid).
- Belangrijke stap naar een rechtvaardigere verdeling van de welvaart.
o Verdere uitbouw van de verzorgingsstaat (jaren ’60-’70):
- 1969: Brugpensioen.
- 1971: Leefloon.
3
, - 1974: Gewaarborgde gezinsbijslag, inkomen voor bejaarden en tegemoetkomingen voor personen met
een handicap.
- Sociale zekerheid wordt uitgebreid en verfijnd → ruim sociaal vangnet.
Kort gezegd:
De 20e eeuw bracht de overgang van losse, gefragmenteerde verzekeringen naar een centraal georganiseerd en
verplicht systeem van sociale zekerheid (1944), dat nadien werd uitgebouwd tot een volwaardige verzorgingsstaat.
DE COÖPERATIE VOORUIT
De Vooruit ontstond vanuit de coöperatie Vooruit.
Vroeger werkte Vooruit (de socialistische coöperatieve) met een bonnensysteem.
• Leden konden bij de coöperatie bonnen kopen (bijvoorbeeld voor brood).
• Met zo’n bon ging je naar de coöperatieve bakkerij en kreeg je jouw brood.
• Het voordeel: je was zeker van eerlijke prijzen en goede kwaliteit.
• Als er winst werd gemaakt door de coöperatie, kregen de leden een deel daarvan terug in de vorm
van dividenden of voordelen.
Zo zorgde Vooruit ervoor dat arbeiders niet afhankelijk waren van dure of onbetrouwbare privéhandelaars.
2. BEGRIP SOCIALE ZEKERHEID
WAT IS SOCIALE ZEKERHEID?
o Bescherming burgers tegen sociale risico’s
- Een sociaal risico is een gebeurtenis die de bestaanszekerheid van de burger bedreigt
o Via een door de overheid (>< privé) opgelegd (gigantisch) herverdelingsmechanisme
- Bijdragen via het loon om te herverdelen over personen bij wie een sociaal risico zich voordoet
SOCIAAL RISICO
Sociale risico’s kunnen de bestaanszekerheid van de burger aantasten doordat:
➔ Het beroepsinkomen vermindert of wegvalt
- Sociale zekerheid vangt dan het inkomensverlies op door het toekennen van een ‘vervangingsinkomen’
➔ Bepaalde kosten worden vermeerderd of gecreëerd
- Sociale zekerheid zal deze kosten (gedeeltelijk) opvangen of terugbetalen door een
‘kostentegemoetkoming’
SOCIALE RISICO’S OP DE LEVENSWEG
o Kinderen: gezinsbijslag
o Ziekte/zwangerschap: ziekte- en invaliditeitsuitkering
o Arbeidsongeval/beroepsziekte: tegemoetkoming geneeskundige verzorging
- Hebben een professionele oorzaak
o Vakantie: vakantiegeld
- Enkel voor arbeiders door sociale zekerheid geregeld, niet voor bedienden
o Werkloosheid: werkloosheidsuitkering
- Een vervangingsinkomen
o Ouderdom: rust- en overlevingspensioen
- Rustpensioen: voor de persoon die effectief arbeid heeft verricht
- Overlevingspensioen: pensioen voor LLE
- Zie later
4
,7 TAKKEN VAN SOCIALE ZEKERHEID
➔ Rust- en overlevingspensioen
➔ Werkloosheid
➔ Arbeidsongevallenverzekering
➔ Beroepsziekteverzekering
➔ Gezinsbijslag
➔ Ziekte- en invaliditeitsverzekering
➔ Jaarlijkse vakantie (arbeiders)
3. KENMERKEN SOCIALE ZEKERHEID
o Gesteund op solidariteit
o Verplicht karakter
o Financiering door beroepsactieve bevolking
- Nuance: ook de overheid financiert, omdat het anders niet betaalbaar is.
o Wie voldoet aan de gestelde voorwaarden is gerechtigd op sociale tegemoetkoming
- Deze voorwaarden hebben meestal betrekking op de professionele situatie van de rechthebbende
▪ Bv. WLU die staan in verhouding tot de arbeidersdagen als WN.
▪ Bv. pensioen: men kijkt naar professionele situatie: arbeider, bediende, zelfstandige.
- Niet gekoppeld aan de graad van behoeftigheid
SOLIDARITEIT
o Centrale begrip in ons socialezekerheidssysteem:
- tussen werkenden en werklozen
- tussen jongeren en ouderen
- tussen gezonden en zieken
- tussen mensen met en mensen zonder inkomen
- tussen gezinnen met en gezinnen zonder kinderen
o Gewaarborgd door:
- bijdragen door werkenden in verhouding tot het loon
- financiering door de gemeenschap
4. ONDERSCHEID MET SOCIALE BIJSTAND
SOCIALE BIJSTAND
= Men gaat een ultiem opvangnet toekennen aan mensen die behoeftig zijn.
o Maatschappelijkse integratie (o.m. leefloon OCMW)
o OCMW dienstverlening (ruim)
- Een menswaardig bestaan bieden voor iedereen
o Inkomstengarantie voor ouderen
o Tegemoetkomingen aan personen met een handicap
5
, 1. Primair
2. Secundair
Eerst wordt nagegaan of iemand recht heeft op een sociale tegemoetkoming. Is dat niet het geval, dan kan men een
beroep doen op sociale bijstand, op voorwaarde dat men behoeftig is. Is er dus een link met de behoeftigheid.
Sociale zekerheid (primair):
• P = Pensioenen
• WL = Werkloosheid
• AO = Arbeidsongevallen
• BZ = Beroepsziekten
• AOG = Arbeidsongeschiktheid / Gezondheid (invaliditeit & ziekte-uitkering)
• ZK = Ziekte- en gezondheidszorg
• GB = Gezinsbijslag
Sociale bijstand (secundair):
• IGO = Inkomensgarantie voor ouderen
• LL = Leefloon
• TPH = Tegemoetkomingen voor personen met een handicap
5. STELSELS SOCIALE ZEKERHEID
1. Werknemers
- Waar wij de focus het meeste op leggen.
- Algemene verzekering voor 7 takken
2. Zelfstandigen
- Verzekering voor 5 takken
- Aansluiting en bijdragebetaling
▪ Via sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen onder toezicht van RSVZ, of de Nationale
Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen van Zelfstandigen beheerd door de RSVZ
- Geen werkloosheidsuitkering bij verlies van inkomen.
- Laag pensioen vergeleken met werknemers.
- Ziekteverzekering: krijgen een ziekte- of gewaarborgd inkomen bij ziekte, maar vaak lager dan
werknemersuitkering.
3. Ambtenaar
- Statuaire ambtenaar
▪ Vastbenoemd, stabiel in functie.
▪ Geen gewone werknemer; rechten en plichten volgens ambtenarenstatuut.
▪ Voorbeeld: leraar of gemeentelijk ambtenaar met vaste benoeming.
- Contractuele ambtenaar
▪ Werkt op basis van een arbeidsovereenkomst.
▪ Juridisch werknemer, valt onder arbeidsrecht.
▪ Vaak tijdelijk of flexibel aangesteld.
Focus ligt in deze cursus vooral op de werknemers, weinig op zelfstandigen en niet op de ambtenaren
6