Samenvatting fototechnologie P3 & P4
3.10 Scherpstelling:
3.10.1 Principe:
Scherpstelling = Regelen van beeldafstand in functie van gekozen voorwerpsafstand &
brandpuntsafstand.
Door -> lenzengroep over de optische as te verschuiven
A,B & C op tekening = verschillende scherpstelpunten.
Wegwerpcamera -> fixed focus op voorhand
3.10.2 Verschillende uitvoeringen:
Fresnellens –> zorgt ervoor dat alle lichtsttalen naar 1 punt gaan.
Instelwig = hulpstuk in zoeker van camera dat helpt bij handmatif scherpstellen.
-> werkt met kleine prisma’s
- Beeld niet scherp -> rechte lijnen lijken versprongen -> draaien aan scherpstelrinf -> lijnen sluiten
mooi aan -> beeld = scherp.
3.11 Scherptediepte:
3.11.1 Algemeen:
Scherptetolerantie -> oog -> punt niet groter dan 1/30e van een mm. à scherp!
è Hangt af van verstrooiingscirkel.
3.11.2 De verstooiingscirkel:
Verstrooiingscirkel -> bepaalt hoe onscherpte waargenomen wordt.
- Rechte verticale streep door A’ = sensor
- B’ & C’ = 2 verstrooiingscirkels
3.11.3 Grondregels voor de scherptediepte:
Scherptediepte hangt af van 3 factoren.
1. Diafragma 2. Brandpuntsafstand 3. Voorwerpsafstand
Grote opening -> Lange brandpuntsafstand -> = hoe ver of dichtbij je
grote verstrooiingscirkel -> Minder scherptediepte fotografeert/ scherpstelt
weinig scherptediepte
Kleine opening -> Korte brandpuntsafstand –> Groter voorwerpsafstand ->
Kleine verstrooiingscirkel -> Meer scherptediepte Groter scherptediepte
Veel scherptediepte
Diameter diafragma -> invloed Dichtbij = kleine
op scherptediepte voorwerpsafstand (macro)
, 3.11.4 Het kritisch diafragma:
Kritisch diafragma = je diafragma dat klein genoeg is voor een scherp beeld maar groot genoeg is voor
geen last te hebben van een airy schijf
Airy schijf = schijfvormige afbeelding i.p.v. een punt.
Steeds kleinere opening -> steeds meer scherpte -> ‘kwalitatiever beeld’.
Hoe kleiner diafragma -> meer interferentie.
3.11.5 De hyperfocale afstand:
Hyperfocale afstand = het eerste/ dichtste punt dat je kunt scherpstellen & dat het meeste
scherptediepte geeft als je het diafragma zo klein mogelijk zet.
Bokeh -> duidt de kwaliteit aan van onscherpte.
m.a.w. hoe schoon is onscherp
4. De sluiter:
= Mechanisme dat de belichtingstijd regelt.
m.a.w. regelt de tijdsduur waarbij lichtstralen van onderwerp tot gevoelig materiaal worden toegelaten
4.1 De centraalsluiter:
= sluitermechanisme in objectief i.p.v het camerahuis.
- Alleen bij middenformaat & digitale hassenblad.
- Meerdere overlappende metalen lamellen
Voordelen Nadelen
- Flitsen op alle belichtingstijden, geen - Geen extreem korte tijd. (volledig
flitssynchronisatietijd. gesloten -> volledig open -> terug dicht)
- Weinig trillingen - Duurder
- Stil in gebruik - Elk objectief: eigen sluiten
- Gelijkmatige belichting -> centrum meer
licht gezien dan de rest.
4.2 De gordijnsluiter/ spleetsluiter:
- 2 lichtdichte gordijnen die gaan zorgen voor je belichting.
Belichtingstijd -> bepaald door moment dat tweede gordijn vertrekt.
Flitssynchronisatietijd = kortst mogelijke belichtingstijd warbij je toch kan flitsen.
Een flits bevriest ALTIJD -> altijd kort genoeg om een beweging te bevriezen.
Voordelen Nadelen
- Beperkte synchronisatietijd - Beperkte flitssynchronisatietijd
- Zeer korte belichtingstijden mogelijk. - Beeldvervorming (rolling shutter-efect)
- Sluiter in camerabody - Zwaarder
- Sluiter dekt opnamevlak bij wisellen - Maakt meer geluid.
- Gelijkmatige belichting van beeld
4.3 Synchronisatie:
Synchronisatie = het samen laten verlopen van twee handelingen/ processen.
3.10 Scherpstelling:
3.10.1 Principe:
Scherpstelling = Regelen van beeldafstand in functie van gekozen voorwerpsafstand &
brandpuntsafstand.
Door -> lenzengroep over de optische as te verschuiven
A,B & C op tekening = verschillende scherpstelpunten.
Wegwerpcamera -> fixed focus op voorhand
3.10.2 Verschillende uitvoeringen:
Fresnellens –> zorgt ervoor dat alle lichtsttalen naar 1 punt gaan.
Instelwig = hulpstuk in zoeker van camera dat helpt bij handmatif scherpstellen.
-> werkt met kleine prisma’s
- Beeld niet scherp -> rechte lijnen lijken versprongen -> draaien aan scherpstelrinf -> lijnen sluiten
mooi aan -> beeld = scherp.
3.11 Scherptediepte:
3.11.1 Algemeen:
Scherptetolerantie -> oog -> punt niet groter dan 1/30e van een mm. à scherp!
è Hangt af van verstrooiingscirkel.
3.11.2 De verstooiingscirkel:
Verstrooiingscirkel -> bepaalt hoe onscherpte waargenomen wordt.
- Rechte verticale streep door A’ = sensor
- B’ & C’ = 2 verstrooiingscirkels
3.11.3 Grondregels voor de scherptediepte:
Scherptediepte hangt af van 3 factoren.
1. Diafragma 2. Brandpuntsafstand 3. Voorwerpsafstand
Grote opening -> Lange brandpuntsafstand -> = hoe ver of dichtbij je
grote verstrooiingscirkel -> Minder scherptediepte fotografeert/ scherpstelt
weinig scherptediepte
Kleine opening -> Korte brandpuntsafstand –> Groter voorwerpsafstand ->
Kleine verstrooiingscirkel -> Meer scherptediepte Groter scherptediepte
Veel scherptediepte
Diameter diafragma -> invloed Dichtbij = kleine
op scherptediepte voorwerpsafstand (macro)
, 3.11.4 Het kritisch diafragma:
Kritisch diafragma = je diafragma dat klein genoeg is voor een scherp beeld maar groot genoeg is voor
geen last te hebben van een airy schijf
Airy schijf = schijfvormige afbeelding i.p.v. een punt.
Steeds kleinere opening -> steeds meer scherpte -> ‘kwalitatiever beeld’.
Hoe kleiner diafragma -> meer interferentie.
3.11.5 De hyperfocale afstand:
Hyperfocale afstand = het eerste/ dichtste punt dat je kunt scherpstellen & dat het meeste
scherptediepte geeft als je het diafragma zo klein mogelijk zet.
Bokeh -> duidt de kwaliteit aan van onscherpte.
m.a.w. hoe schoon is onscherp
4. De sluiter:
= Mechanisme dat de belichtingstijd regelt.
m.a.w. regelt de tijdsduur waarbij lichtstralen van onderwerp tot gevoelig materiaal worden toegelaten
4.1 De centraalsluiter:
= sluitermechanisme in objectief i.p.v het camerahuis.
- Alleen bij middenformaat & digitale hassenblad.
- Meerdere overlappende metalen lamellen
Voordelen Nadelen
- Flitsen op alle belichtingstijden, geen - Geen extreem korte tijd. (volledig
flitssynchronisatietijd. gesloten -> volledig open -> terug dicht)
- Weinig trillingen - Duurder
- Stil in gebruik - Elk objectief: eigen sluiten
- Gelijkmatige belichting -> centrum meer
licht gezien dan de rest.
4.2 De gordijnsluiter/ spleetsluiter:
- 2 lichtdichte gordijnen die gaan zorgen voor je belichting.
Belichtingstijd -> bepaald door moment dat tweede gordijn vertrekt.
Flitssynchronisatietijd = kortst mogelijke belichtingstijd warbij je toch kan flitsen.
Een flits bevriest ALTIJD -> altijd kort genoeg om een beweging te bevriezen.
Voordelen Nadelen
- Beperkte synchronisatietijd - Beperkte flitssynchronisatietijd
- Zeer korte belichtingstijden mogelijk. - Beeldvervorming (rolling shutter-efect)
- Sluiter in camerabody - Zwaarder
- Sluiter dekt opnamevlak bij wisellen - Maakt meer geluid.
- Gelijkmatige belichting van beeld
4.3 Synchronisatie:
Synchronisatie = het samen laten verlopen van twee handelingen/ processen.
