Arbeid en bevalling 2
Toediening van bloed en bloedderivaten
Situering
• Transfusie → Een transfusie is het toedienen van bloed of één van zijn derivaten van een donor (via
een infuussysteem) aan een ontvanger.
• Derivaat → Een derivaat is een bestanddeel onttrokken uit bloed.
• Cellulaire componenten → rode bloedcellen, trombocyten
• Plasma en afgeleiden → plasma, stollingsfactoren, albumine, immunoglobulinen
Wanneer gegeven?
- Operatieve ingrepen
- Anemie of bloedarmoede
- Inwendige bloeding
- Hemorragische ziekten -> bloeding of beschadiging van de bloedbaan
- Leukemie
- Rhesusantagonisme
- Trauma met veel bloedverlies
- Veel bloedverlies tijdens of na de bevalling
Wie geeft het?
Alleen een arts kan de beslissing nemen om over te gaan tot een (bloed)transfusie;
- Arts gaat kijken wat is de oorzaak?
- Alleen wat tekort is, moet toegediend worden.
- Wat men toedient, moet zo veilig mogelijk zijn -> passen bij ontvanger bijv.
Samenstelling van bloed
• Plasma → Water, eiwitten, suikers, vetten, zouten, hormonen en vitamines
• Bloedlichaampjes → Erytrocyten, leukocyten en thrombocyten
Serum is de vloeistof die overblijft als men bloedplasma laat stollen en het stolsel
verwijdert.
Verschil plasma & serum
Soorten bloedtransfussies
• Vol bloed
→ Transfusie van volledig bloed, wordt niet vaak gegeven (+- 517ml);
1. Beter afgestemde therapie -> Meestal heeft een patiënt maar één component nodig bijv.
alleen rode bloedcellen (bij anemie of bloedverlies) of alleen plasma (bij stollingsproblemen).
Door componenten te scheiden, kunnen we gericht behandelen en verspilling vermijden.
2. Efficiënter gebruik van donorbloed -> Uit één zak volbloed kunnen 3 mensen geholpen
worden (rode bloedcellen, plasma en thrombocyten).
3. Minder risico op complicaties -> bevat veel extra plasma hierdoor groter risico op; Volume-
overbelasting (teveel in het vaatsysteem (hartfalen, longoedeem)), immuunreacties
(antilichamen) en transfusiegerelateerde complicaties.
4. Opslag en houdbaarheid -> Verschillende componenten hebben andere
bewaartemperaturen en houdbaarheid.
• Rode bloedcellen/ erythrocyten / Packed cells
→ Transport van zuurstof, bijv. bij anemie (< 7g/dl) (+- 41%). 1 unit = 250ml-300ml. Altijd
anticoagulans (= anti stollingsmiddel) toegevoegd (Sodium Citraat). Bloedtypering + kruisproef nodig
(geen tijd -> noodgevallen O-). Bloed donor wordt getest met bloed ontvanger om te kijken of ze op
1
,elkaar reageren (bijv. hemolyse), bij geen reactie kan worden gebruikt. 1 unit = stijging van 1g/dl
Hemoglobine. Geven het liefst zo min mogelijk, gierig in bloed. Belangrijk 1e 15 min tragere
inloopsnelheid om te kijken of ontvanger erop reageert. Bloed geven met met isotonische oplossing
(vb NaCl 0,9%, aparte lijn). Bewaring: max 42 dagen bewaard tussen 2° en 6°C. Diep gevroren
erythrocyten wordt alleen gedaan bij zeldzame bloedgroepen en dan bewaring 3 jaar.
• Fresh Frozen Plasma
→ is 56% van het bloed (grootste gedeelte). Wordt verkregen na centrifuge (plasma scheidt van
bloedcellen door ronddraaien) en is 2e meest gegeven bloedproduct. Wordt ingevroren bewaard,
eerst snel aan -30°C dan -25°C, hierna 3 jaar bruikbaar. Voor gebruik ontdooien. Max over 4h
toedienen met bloedtrousse (bloedtransfusie). Belangrijk voor bloedstolling door stollingsfactoren
(eiwitten). Antilichamen in plasma -> ABO compatibiliteit -> omgekeerd als packed cells! AB is
universele plasma donor. 1 unit = 150-300ml
• Thrombocytenconcentraat
→ Belangrijke rol voor stolling en hemostase (=natuurlijk proces van lichaam om bloeding te
stoppen). 1 unit = 50ml (samenstelling van 6-8 donoren of 1 specifieke donor) door lage hoeveelheid.
ABO compatibiliteit wél belangrijk, maar kruisproef niet nodig. Enkel bij langdurige toediening wordt
dit gedaan om eventueel gevormde antistoffen op te sporen. Het gaat niet in een pomp wegens risico
op beschadiging van cellen. Normale waarden; 150 000 – 400 000 per microliter bloed. Het geeft
stijging van 50 000. Toediening binnen het uur. Bewaring; 5 dagen op 22°C, voortdurend in beweging
in bewaarvloeistof.
• Cryoprecipitaat (Cryo)
→ wordt gemaakt uit plasma van donorbloed. Het plasma wordt bevroren en vervolgens langzaam
ontdooid bij 2–6°C. 1 unit = 15-20ml, 10 units tegelijkertijd door kleine volume. Heeft gele kleur.
Gebruik bij stollingsproblemen, doel is om bloeden te stoppen. Na drie dagen verdwenen uit het
bloed, werkt snel en dus ook snel opgelost. Tijdens dit proces slaan (precipiteren) bepaalde
stollingseiwitten neer die onoplosbaar zijn bij lage temperatuur: fibrinogeen en stollingsfactoren
(factor VIII, vWF, XIII, fibronectine) -> deel uit plasma. Het neergeslagen deel wordt “cryo” genoemd.
Geeft stijging van fibrinogeen 50-100mg/dl. Ook bij hemofiliepatiënten.
• Albumine
→ is een proteïne en een colloïd (trekt water aan en houdt dit in de bloedvaten en grote moleculen
dus niet gemakkelijk door bloedvatwand heen). Geen ABO compatibiliteit nodig. Concentraties van
5% (250-500ml) en van 20-25% (20/50/100ml). Volume expander;
- hypovolemie/shock -> bij ernstig bloedverlies of laag bloedvolume.
- brandwonden -> ter aanvulling van plasma-eiwitten en circulerend volume.
- hypoproteïnurie/leverziekte -> verhoogt colloïd osmotische druk.
- OHSS -> ovarieel hyperstimulatiesyndroom
Vb. SOPP stabiele oplossing van plasmaproteïnen) en albumine 5% of 20%.
Let op: albumine vervangt geen rbc (vervoert geen zuurstof), bevat geen stollingsfactoren en geneest
geen bloedingen direct. Maar het ondersteunt circulatie waardoor therapieën effectiever kunnen zijn.
Immuunglobulines/gammaglobulines;
1. Specifieke → deze antilichamen zijn gericht tegen één bepaald antigen en geven passieve
immuniteit tegen een specifiek probleem, zoals heb B, tetanus, anti-D immuunglobulines.
2. Niet specifieke → breedspectrum IGg-mengels afkomstig van honderden tot duizenden donoren,
infectieziekten bij verminderde weerstand
2
,Intraveneuze toediening van ijzer
Het toedienen van IV-ijzer is tijdens ZS niet eerste keuze (tijdens 1e trimester vermeden door hogere
risico’s voor embryo), dat is oraal. IV-ijzer wordt overwogen als;
- Erge bloedarmoede (=anemie, Hb < 8 g/dL) met symptomen.
- Intolerantie voor orale ijzerpreparaten (braken, diarree, buikpijn).
- Onvoldoende respons op orale ijzertherapie.
- Nabij bevalling wanneer snelle correctie nodig is.
Wordt soms aangewezen als mogelijke vervolgbehandeling van bloedtransfusie/soms als alternatief
voor bloedtransfusie. IV-ijzer is beter verdragen en efficiënter dan vb. oraal ijzer, want rechtstreeks
toegediend en hb-waarden sneller herstellen. 200mg Fe (III) ~ 2amp = 1 E Packed cells = mogelijk
stijging van 1g/dl Hb binnen 1-2 weken, volledige correctie kan 4-6 wkn duren. Oplossen in 100 à
200ml NaCl 0,9%, wordt 2 à 3x/w herhaald.
Belangrijk -> sterke controle en observatie gedurende de eerste 15min van toediening want
prikkelend product. Verder controle punctieplaats en verloop infuus -> ijzer kan verkleuring geven
(roest), ook op huid.
• Bijwerkingen ijzerinfuus → Smaakveranderingen, bloeddrukval, reactie punctieplaats, koorts,
misselijkheid en allergische reactie.
Belangrijke bloedwaarden bij anemie
- Hemoglobine → Meet de zuurstofdragende capaciteit van het bloed. Laag Hb = directe aanwijzing
voor anemie. Hb van 10 is goed voor zwangere vrouwen.
- Rode bloedcellen (RBC) → Aantal rode bloedcellen per liter bloed.
- Hematocriet (Ht) → % van bloedvolume dat uit rode bloedcellen bestaat. Lage Ht bevestigt anemie
en geeft inzicht in ernst.
- Mean Corpuscular Volume (MCV) → Gemiddeld volume van een rode bloedcel. Helpt typen anemie
te onderscheiden: microcytair (laag), normocytair (normaal), macrocytair (hoog).
- Mean Corpuscular Hemoglobin (MCH) → Gemiddelde hoeveelheid hemoglobine per cel.
- Serumijzer → Hoeveelheid circulerend ijzer. Laag bij ijzergebreksanemie, hoog bij ijzeroverload.
- Ferritine → IJzeropslag in het lichaam. Laag ferritine = ijzertekort
- Total iron binding capacity → Capaciteit van bloed om ijzer te binden.
- Vitamine B12 en foliumzuur → Nodig voor DNA-synthese en rijping van rode bloedcellen.
- Reticulocyten → Jonge rode bloedcellen. Geeft aan hoe actief het beenmerg reageert op
bloedarmoede; hoog bij bloedverlies of hemolyse, laag bij aanmaakstoornis.
Belangrijke bloedwaarden stolling
- Thrombocyten (=bloedplaatjes) → weten of vrouw genoeg capaciteit heeft om evt. bloedverlies op
te vangen. Laag: verhoogde kans op bloeding & hoog: verhoogde kans op trombose.
- Prothrombinetijd (PT) → tijd die bloed nodig heeft om te stollen (11-13,5 sec).
- Internationale genormaliseerde ratio (INR) →
3
, - Activated partial thromboplastin time (APTT) → tijd die bloed nodig heeft om te stollen via het
intrinsieke stollingspad. PT = extrinsiek.
- Fibrinogeen → eiwit belangrijk voor stolsels 200-400mg/dl
- Stollingsfactoren → meet specifieke eiwitten die de stollingscascade vormen
- Calciumionen → essentieel cofactor voor diverse stappen in de stollingscascade.
Voorbereidende procedure
Kruisproef
1. Venapunctie bij patiënt → Door vroedvrouw op voorschrift arts of standing order.
Cytologisch onderzoek, stolling, kruisproef, opsporing van irreguliere antistoffen (=normaal niet
aanwezig), bloedgroepbepaling (ABO, Rh (belangrijkste is D-antigeen), D, K...., ook bij miskraam).
Irreguliere antistoffen belangrijk om te weten bij zwangere vrouw.
2. Bloedgroepbepaling → Dient 2x uitgevoerd te worden op 2 verschillende stalen om een
gevalideerde uitslag te hebben. In dringende gevallen op het 1ste staal.
3. Kruisproef (“crossmatch”) → donorcheck: “is dit donorbloed veilig voor deze patiënt?” Resultaten
max 72u geldig. Tijdens deze proef wordt er gekeken of er klontering (=agglutinatie) van het bloed
optreedt, als het bloed van donor en ontvanger wordt samengevoegd. Als het bloed klontert is het
niet geschikt voor transfusie. Testbloed en bloed ontvanger worden samengevoegd.
Verschil met “type-and-screen” -> screening: “heeft de patiënt ongewenste antistoffen?” Bloed wordt
in contact gebracht met testerythrocyten om irreguliere antistoffen op de sporen. Dus niet checken
met originele bloed maar heeft persoon al weleens gereageerd op bloed van een ander.
4. Aanvragen van het bloed → arts vult nodige aanvraagformulieren in: nodige bloedgroep,
rhesusfactor en rhesusondergroepen, aantal eenheden PC,… adhv. procedure/standing order.
Vroedvrouw vult patiëntgegevens correct aan.
ABO-systeem Plasmatransfusie -> werkt omgekeerd!
- Rode bloedcel transfusie: compatibiliteit hangt af van de antigenen op de donor-RBC versus
antistoffen in het recipient-plasma (ABO en Rh).
- Plasma transfusie: compatibiliteit hangt af van de antistoffen in het donorplasma tegenover de
antigenen van de ontvanger.
Eigenlijke toediening
Ophalen van bloed in het labo. Registratie (afhankelijk van labo en procedure). 1 zakje bloed -> 3
attesten;
1. Transfusie-attest → moet terug naar labo wanneer het bloed wel of niet gegeven is.
2. Labo-attest → blijft in labo na afhaling
3. Zaal-attest/attest aan bed → in patiëntendossier, zodat het altijd traceerbaar is.
Controle van deze gegevens door vroedvrouw + 1 extra vrvr.
4
Toediening van bloed en bloedderivaten
Situering
• Transfusie → Een transfusie is het toedienen van bloed of één van zijn derivaten van een donor (via
een infuussysteem) aan een ontvanger.
• Derivaat → Een derivaat is een bestanddeel onttrokken uit bloed.
• Cellulaire componenten → rode bloedcellen, trombocyten
• Plasma en afgeleiden → plasma, stollingsfactoren, albumine, immunoglobulinen
Wanneer gegeven?
- Operatieve ingrepen
- Anemie of bloedarmoede
- Inwendige bloeding
- Hemorragische ziekten -> bloeding of beschadiging van de bloedbaan
- Leukemie
- Rhesusantagonisme
- Trauma met veel bloedverlies
- Veel bloedverlies tijdens of na de bevalling
Wie geeft het?
Alleen een arts kan de beslissing nemen om over te gaan tot een (bloed)transfusie;
- Arts gaat kijken wat is de oorzaak?
- Alleen wat tekort is, moet toegediend worden.
- Wat men toedient, moet zo veilig mogelijk zijn -> passen bij ontvanger bijv.
Samenstelling van bloed
• Plasma → Water, eiwitten, suikers, vetten, zouten, hormonen en vitamines
• Bloedlichaampjes → Erytrocyten, leukocyten en thrombocyten
Serum is de vloeistof die overblijft als men bloedplasma laat stollen en het stolsel
verwijdert.
Verschil plasma & serum
Soorten bloedtransfussies
• Vol bloed
→ Transfusie van volledig bloed, wordt niet vaak gegeven (+- 517ml);
1. Beter afgestemde therapie -> Meestal heeft een patiënt maar één component nodig bijv.
alleen rode bloedcellen (bij anemie of bloedverlies) of alleen plasma (bij stollingsproblemen).
Door componenten te scheiden, kunnen we gericht behandelen en verspilling vermijden.
2. Efficiënter gebruik van donorbloed -> Uit één zak volbloed kunnen 3 mensen geholpen
worden (rode bloedcellen, plasma en thrombocyten).
3. Minder risico op complicaties -> bevat veel extra plasma hierdoor groter risico op; Volume-
overbelasting (teveel in het vaatsysteem (hartfalen, longoedeem)), immuunreacties
(antilichamen) en transfusiegerelateerde complicaties.
4. Opslag en houdbaarheid -> Verschillende componenten hebben andere
bewaartemperaturen en houdbaarheid.
• Rode bloedcellen/ erythrocyten / Packed cells
→ Transport van zuurstof, bijv. bij anemie (< 7g/dl) (+- 41%). 1 unit = 250ml-300ml. Altijd
anticoagulans (= anti stollingsmiddel) toegevoegd (Sodium Citraat). Bloedtypering + kruisproef nodig
(geen tijd -> noodgevallen O-). Bloed donor wordt getest met bloed ontvanger om te kijken of ze op
1
,elkaar reageren (bijv. hemolyse), bij geen reactie kan worden gebruikt. 1 unit = stijging van 1g/dl
Hemoglobine. Geven het liefst zo min mogelijk, gierig in bloed. Belangrijk 1e 15 min tragere
inloopsnelheid om te kijken of ontvanger erop reageert. Bloed geven met met isotonische oplossing
(vb NaCl 0,9%, aparte lijn). Bewaring: max 42 dagen bewaard tussen 2° en 6°C. Diep gevroren
erythrocyten wordt alleen gedaan bij zeldzame bloedgroepen en dan bewaring 3 jaar.
• Fresh Frozen Plasma
→ is 56% van het bloed (grootste gedeelte). Wordt verkregen na centrifuge (plasma scheidt van
bloedcellen door ronddraaien) en is 2e meest gegeven bloedproduct. Wordt ingevroren bewaard,
eerst snel aan -30°C dan -25°C, hierna 3 jaar bruikbaar. Voor gebruik ontdooien. Max over 4h
toedienen met bloedtrousse (bloedtransfusie). Belangrijk voor bloedstolling door stollingsfactoren
(eiwitten). Antilichamen in plasma -> ABO compatibiliteit -> omgekeerd als packed cells! AB is
universele plasma donor. 1 unit = 150-300ml
• Thrombocytenconcentraat
→ Belangrijke rol voor stolling en hemostase (=natuurlijk proces van lichaam om bloeding te
stoppen). 1 unit = 50ml (samenstelling van 6-8 donoren of 1 specifieke donor) door lage hoeveelheid.
ABO compatibiliteit wél belangrijk, maar kruisproef niet nodig. Enkel bij langdurige toediening wordt
dit gedaan om eventueel gevormde antistoffen op te sporen. Het gaat niet in een pomp wegens risico
op beschadiging van cellen. Normale waarden; 150 000 – 400 000 per microliter bloed. Het geeft
stijging van 50 000. Toediening binnen het uur. Bewaring; 5 dagen op 22°C, voortdurend in beweging
in bewaarvloeistof.
• Cryoprecipitaat (Cryo)
→ wordt gemaakt uit plasma van donorbloed. Het plasma wordt bevroren en vervolgens langzaam
ontdooid bij 2–6°C. 1 unit = 15-20ml, 10 units tegelijkertijd door kleine volume. Heeft gele kleur.
Gebruik bij stollingsproblemen, doel is om bloeden te stoppen. Na drie dagen verdwenen uit het
bloed, werkt snel en dus ook snel opgelost. Tijdens dit proces slaan (precipiteren) bepaalde
stollingseiwitten neer die onoplosbaar zijn bij lage temperatuur: fibrinogeen en stollingsfactoren
(factor VIII, vWF, XIII, fibronectine) -> deel uit plasma. Het neergeslagen deel wordt “cryo” genoemd.
Geeft stijging van fibrinogeen 50-100mg/dl. Ook bij hemofiliepatiënten.
• Albumine
→ is een proteïne en een colloïd (trekt water aan en houdt dit in de bloedvaten en grote moleculen
dus niet gemakkelijk door bloedvatwand heen). Geen ABO compatibiliteit nodig. Concentraties van
5% (250-500ml) en van 20-25% (20/50/100ml). Volume expander;
- hypovolemie/shock -> bij ernstig bloedverlies of laag bloedvolume.
- brandwonden -> ter aanvulling van plasma-eiwitten en circulerend volume.
- hypoproteïnurie/leverziekte -> verhoogt colloïd osmotische druk.
- OHSS -> ovarieel hyperstimulatiesyndroom
Vb. SOPP stabiele oplossing van plasmaproteïnen) en albumine 5% of 20%.
Let op: albumine vervangt geen rbc (vervoert geen zuurstof), bevat geen stollingsfactoren en geneest
geen bloedingen direct. Maar het ondersteunt circulatie waardoor therapieën effectiever kunnen zijn.
Immuunglobulines/gammaglobulines;
1. Specifieke → deze antilichamen zijn gericht tegen één bepaald antigen en geven passieve
immuniteit tegen een specifiek probleem, zoals heb B, tetanus, anti-D immuunglobulines.
2. Niet specifieke → breedspectrum IGg-mengels afkomstig van honderden tot duizenden donoren,
infectieziekten bij verminderde weerstand
2
,Intraveneuze toediening van ijzer
Het toedienen van IV-ijzer is tijdens ZS niet eerste keuze (tijdens 1e trimester vermeden door hogere
risico’s voor embryo), dat is oraal. IV-ijzer wordt overwogen als;
- Erge bloedarmoede (=anemie, Hb < 8 g/dL) met symptomen.
- Intolerantie voor orale ijzerpreparaten (braken, diarree, buikpijn).
- Onvoldoende respons op orale ijzertherapie.
- Nabij bevalling wanneer snelle correctie nodig is.
Wordt soms aangewezen als mogelijke vervolgbehandeling van bloedtransfusie/soms als alternatief
voor bloedtransfusie. IV-ijzer is beter verdragen en efficiënter dan vb. oraal ijzer, want rechtstreeks
toegediend en hb-waarden sneller herstellen. 200mg Fe (III) ~ 2amp = 1 E Packed cells = mogelijk
stijging van 1g/dl Hb binnen 1-2 weken, volledige correctie kan 4-6 wkn duren. Oplossen in 100 à
200ml NaCl 0,9%, wordt 2 à 3x/w herhaald.
Belangrijk -> sterke controle en observatie gedurende de eerste 15min van toediening want
prikkelend product. Verder controle punctieplaats en verloop infuus -> ijzer kan verkleuring geven
(roest), ook op huid.
• Bijwerkingen ijzerinfuus → Smaakveranderingen, bloeddrukval, reactie punctieplaats, koorts,
misselijkheid en allergische reactie.
Belangrijke bloedwaarden bij anemie
- Hemoglobine → Meet de zuurstofdragende capaciteit van het bloed. Laag Hb = directe aanwijzing
voor anemie. Hb van 10 is goed voor zwangere vrouwen.
- Rode bloedcellen (RBC) → Aantal rode bloedcellen per liter bloed.
- Hematocriet (Ht) → % van bloedvolume dat uit rode bloedcellen bestaat. Lage Ht bevestigt anemie
en geeft inzicht in ernst.
- Mean Corpuscular Volume (MCV) → Gemiddeld volume van een rode bloedcel. Helpt typen anemie
te onderscheiden: microcytair (laag), normocytair (normaal), macrocytair (hoog).
- Mean Corpuscular Hemoglobin (MCH) → Gemiddelde hoeveelheid hemoglobine per cel.
- Serumijzer → Hoeveelheid circulerend ijzer. Laag bij ijzergebreksanemie, hoog bij ijzeroverload.
- Ferritine → IJzeropslag in het lichaam. Laag ferritine = ijzertekort
- Total iron binding capacity → Capaciteit van bloed om ijzer te binden.
- Vitamine B12 en foliumzuur → Nodig voor DNA-synthese en rijping van rode bloedcellen.
- Reticulocyten → Jonge rode bloedcellen. Geeft aan hoe actief het beenmerg reageert op
bloedarmoede; hoog bij bloedverlies of hemolyse, laag bij aanmaakstoornis.
Belangrijke bloedwaarden stolling
- Thrombocyten (=bloedplaatjes) → weten of vrouw genoeg capaciteit heeft om evt. bloedverlies op
te vangen. Laag: verhoogde kans op bloeding & hoog: verhoogde kans op trombose.
- Prothrombinetijd (PT) → tijd die bloed nodig heeft om te stollen (11-13,5 sec).
- Internationale genormaliseerde ratio (INR) →
3
, - Activated partial thromboplastin time (APTT) → tijd die bloed nodig heeft om te stollen via het
intrinsieke stollingspad. PT = extrinsiek.
- Fibrinogeen → eiwit belangrijk voor stolsels 200-400mg/dl
- Stollingsfactoren → meet specifieke eiwitten die de stollingscascade vormen
- Calciumionen → essentieel cofactor voor diverse stappen in de stollingscascade.
Voorbereidende procedure
Kruisproef
1. Venapunctie bij patiënt → Door vroedvrouw op voorschrift arts of standing order.
Cytologisch onderzoek, stolling, kruisproef, opsporing van irreguliere antistoffen (=normaal niet
aanwezig), bloedgroepbepaling (ABO, Rh (belangrijkste is D-antigeen), D, K...., ook bij miskraam).
Irreguliere antistoffen belangrijk om te weten bij zwangere vrouw.
2. Bloedgroepbepaling → Dient 2x uitgevoerd te worden op 2 verschillende stalen om een
gevalideerde uitslag te hebben. In dringende gevallen op het 1ste staal.
3. Kruisproef (“crossmatch”) → donorcheck: “is dit donorbloed veilig voor deze patiënt?” Resultaten
max 72u geldig. Tijdens deze proef wordt er gekeken of er klontering (=agglutinatie) van het bloed
optreedt, als het bloed van donor en ontvanger wordt samengevoegd. Als het bloed klontert is het
niet geschikt voor transfusie. Testbloed en bloed ontvanger worden samengevoegd.
Verschil met “type-and-screen” -> screening: “heeft de patiënt ongewenste antistoffen?” Bloed wordt
in contact gebracht met testerythrocyten om irreguliere antistoffen op de sporen. Dus niet checken
met originele bloed maar heeft persoon al weleens gereageerd op bloed van een ander.
4. Aanvragen van het bloed → arts vult nodige aanvraagformulieren in: nodige bloedgroep,
rhesusfactor en rhesusondergroepen, aantal eenheden PC,… adhv. procedure/standing order.
Vroedvrouw vult patiëntgegevens correct aan.
ABO-systeem Plasmatransfusie -> werkt omgekeerd!
- Rode bloedcel transfusie: compatibiliteit hangt af van de antigenen op de donor-RBC versus
antistoffen in het recipient-plasma (ABO en Rh).
- Plasma transfusie: compatibiliteit hangt af van de antistoffen in het donorplasma tegenover de
antigenen van de ontvanger.
Eigenlijke toediening
Ophalen van bloed in het labo. Registratie (afhankelijk van labo en procedure). 1 zakje bloed -> 3
attesten;
1. Transfusie-attest → moet terug naar labo wanneer het bloed wel of niet gegeven is.
2. Labo-attest → blijft in labo na afhaling
3. Zaal-attest/attest aan bed → in patiëntendossier, zodat het altijd traceerbaar is.
Controle van deze gegevens door vroedvrouw + 1 extra vrvr.
4