SAMENVATTING: VENNOOTSCHAPSRECHT
INLEIDING: BRONNEN EN STRUCTUUR
1 DE BRONNEN VAN HET VENNOOTSCHAPSRECHT
1.1 WETGEVING
Centrale bron: Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV)
Bindende bron
1.2 RECHTSPRAAK
Rechtspraak = geheel van uitspraken van de verschillende rechtbanken en hoven.
Gezaghebbende bron, MAAR bindend voor de partijen.
1.3 RECHTSLEER
Rechtsleer = geheel van wetenschappelijke juridische verhandelingen geschreven door
rechtsgeleerden.
Gezaghebbende bron
1.4 GEWOONTE
Gewoonteleer = gevestigde gebruiken die als bindend worden beschouwd.
Bindende bron
2 DE STRUCTUUR VAN HET WETBOEK VAN VENNOOTSCHAPPEN EN
VERENIGINGEN
1
,2
,DEEL I. HOOFDSTUK 1: INLEIDENDE BEPALINGEN
Boek 1 WVV
Geel zijn vragen
1 HET BEGRIP VENNOOTSCHAP, VERENIGING EN STICHTING
Art. 1:1 WVV : ‘Een vennootschap wordt opgericht bij rechtshandeling door één of meer
personen, vennoten genaamd, die een inbreng doen. Zij heeft een vermogen en stelt zich
de uitoefening van één of meer welbepaalde activiteiten tot voorwerp. Zij heeft tot doel
aan de vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel uit te keren of
te bezorgen.‘
Art. 1:2 WVV : ‘Een vereniging wordt opgericht bij een overeenkomst tussen twee of
meer personen, leden genaamd. Zij streeft een belangeloos doel na in het kader van één
of meer welbepaalde activiteiten die zij tot voorwerp heeft. Zij mag rechtstreeks noch
onrechtstreeks enig vermogensvoordeel uitkeren of bezorgen aan de oprichters, de
leden, de bestuurders of enig andere persoon behalve voor het in de staturen
belangeloos doel. Elke verrichting in strijd met dit verbod is nietig. ‘
Art. 1:3 WVV : ‘Een stichting is een rechtspersoon zonder leden, opgericht bij
rechtshandeling door één of meer personen, stichters genoemd. Haar vermogen wordt
bestemd om een belangeloos doel na te streven in het kader van één of meer
welbepaalde activiteiten die zij tot voorwerp heeft. Zij mag rechtstreeks noch
onrechtstreeks enig vermogensvoordeel uitkeren of bezorgen aan de stichters, de
bestuurders of enig andere persoon behalve voor het in de statuten belangeloos doel.
Elke verrichting in strijd met dit verbod is nietig.’
3
, 1.1 EEN CONTRACT – MEERHOOFDIGHEID – EENHOOFDIGHEID
Een vennootschap, vereniging of stichting ontstaat door een contract
(mondeling/schriftelijk) tussen twee of meer personen. De algemene geligheidsvereisten
voor contracten Art. 5:27 nieuw BW
Een vennootschap en stichting kunnen door 1 persoon worden opgericht. Een vereniging
en sommige andere vennootschapsvormen hebben meerdere oprichters nodig (bv: CV)
1.2 INBRENG
Inbreng = de handeling waarbij een persoon iets ter beschikking stelt van een op te
richting of een bestaande vennootschap, met het oogmerk vennoot te worden of zijn
aandeel in de vennootschap te vergroten, en dus deel te nemen in de winst.
Deze inbreng kan bestaan uit:
Geld
Natura: inbreng van een lichamelijk of onlichamelijk goed
Nijverheid: de verbintenis om arbeid of diensten te presteren
Bijzondere vorm van inbreng in natura
Art. 1:8 WVV: definitie inbreng
Art. 1:8, § 2 WVV: definitie inbreng in geld, natura en nijverheid
Art. 1:8, § 3 WVV: inbreng in geld/natura kan in eigendom of genot
Art. 1:9, § 1 WVV: vennoot is belofte verschuldigd aan vennootschap
Art. 1:9, § 2, 1 WVV: vennoot heeft de belofte anders overeengekomen
Art. 1:9, §2, 3° WVV: vennoten brengen nijverheid (arbeid) in
Art. 1:10, § 1 WVV:
Art. 1:10, § 2 WVV:
4
INLEIDING: BRONNEN EN STRUCTUUR
1 DE BRONNEN VAN HET VENNOOTSCHAPSRECHT
1.1 WETGEVING
Centrale bron: Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV)
Bindende bron
1.2 RECHTSPRAAK
Rechtspraak = geheel van uitspraken van de verschillende rechtbanken en hoven.
Gezaghebbende bron, MAAR bindend voor de partijen.
1.3 RECHTSLEER
Rechtsleer = geheel van wetenschappelijke juridische verhandelingen geschreven door
rechtsgeleerden.
Gezaghebbende bron
1.4 GEWOONTE
Gewoonteleer = gevestigde gebruiken die als bindend worden beschouwd.
Bindende bron
2 DE STRUCTUUR VAN HET WETBOEK VAN VENNOOTSCHAPPEN EN
VERENIGINGEN
1
,2
,DEEL I. HOOFDSTUK 1: INLEIDENDE BEPALINGEN
Boek 1 WVV
Geel zijn vragen
1 HET BEGRIP VENNOOTSCHAP, VERENIGING EN STICHTING
Art. 1:1 WVV : ‘Een vennootschap wordt opgericht bij rechtshandeling door één of meer
personen, vennoten genaamd, die een inbreng doen. Zij heeft een vermogen en stelt zich
de uitoefening van één of meer welbepaalde activiteiten tot voorwerp. Zij heeft tot doel
aan de vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel uit te keren of
te bezorgen.‘
Art. 1:2 WVV : ‘Een vereniging wordt opgericht bij een overeenkomst tussen twee of
meer personen, leden genaamd. Zij streeft een belangeloos doel na in het kader van één
of meer welbepaalde activiteiten die zij tot voorwerp heeft. Zij mag rechtstreeks noch
onrechtstreeks enig vermogensvoordeel uitkeren of bezorgen aan de oprichters, de
leden, de bestuurders of enig andere persoon behalve voor het in de staturen
belangeloos doel. Elke verrichting in strijd met dit verbod is nietig. ‘
Art. 1:3 WVV : ‘Een stichting is een rechtspersoon zonder leden, opgericht bij
rechtshandeling door één of meer personen, stichters genoemd. Haar vermogen wordt
bestemd om een belangeloos doel na te streven in het kader van één of meer
welbepaalde activiteiten die zij tot voorwerp heeft. Zij mag rechtstreeks noch
onrechtstreeks enig vermogensvoordeel uitkeren of bezorgen aan de stichters, de
bestuurders of enig andere persoon behalve voor het in de statuten belangeloos doel.
Elke verrichting in strijd met dit verbod is nietig.’
3
, 1.1 EEN CONTRACT – MEERHOOFDIGHEID – EENHOOFDIGHEID
Een vennootschap, vereniging of stichting ontstaat door een contract
(mondeling/schriftelijk) tussen twee of meer personen. De algemene geligheidsvereisten
voor contracten Art. 5:27 nieuw BW
Een vennootschap en stichting kunnen door 1 persoon worden opgericht. Een vereniging
en sommige andere vennootschapsvormen hebben meerdere oprichters nodig (bv: CV)
1.2 INBRENG
Inbreng = de handeling waarbij een persoon iets ter beschikking stelt van een op te
richting of een bestaande vennootschap, met het oogmerk vennoot te worden of zijn
aandeel in de vennootschap te vergroten, en dus deel te nemen in de winst.
Deze inbreng kan bestaan uit:
Geld
Natura: inbreng van een lichamelijk of onlichamelijk goed
Nijverheid: de verbintenis om arbeid of diensten te presteren
Bijzondere vorm van inbreng in natura
Art. 1:8 WVV: definitie inbreng
Art. 1:8, § 2 WVV: definitie inbreng in geld, natura en nijverheid
Art. 1:8, § 3 WVV: inbreng in geld/natura kan in eigendom of genot
Art. 1:9, § 1 WVV: vennoot is belofte verschuldigd aan vennootschap
Art. 1:9, § 2, 1 WVV: vennoot heeft de belofte anders overeengekomen
Art. 1:9, §2, 3° WVV: vennoten brengen nijverheid (arbeid) in
Art. 1:10, § 1 WVV:
Art. 1:10, § 2 WVV:
4