Hoofdstuk 9: Gedragsontwikkeling onder de loep
Meten, verklaren en voorspellen van gedragsontwikkeling
Meten van gedragsontwikkeling
● Methoden om gedrag te meten:
○ Bevragen van kinderen.
○ Observeren:
■ In natuurlijke omstandigheden.
■ In gestructureerde situaties (gestandaardiseerde observatie).
■ Participerende observatie: onderzoeker treedt als medespeler in interactie met het kind.
● Ontwikkelingstesten:
○ Gestandaardiseerd op grote groepen kinderen.
○ Bayley Ontwikkelingsschaal (BOS): algemene test voor jonge kinderen.
○ Denver Ontwikkelingsscreeningstest (DOS): grove screening om ernstige achterstanden op te sporen.
● Fijndiagnostiek (na negatieve screening):
○ Specifieke instrumenten zoals:
■ MacArthur observatielijst (voor communicatie).
■ ABC Movement Test (voor motoriek).
● Dynamische diagnostiek: hoe gebruikt het kind hulp/informatie? = leervermogen van het kind onderzoeken
● Narratieve diagnostiek: focus op het verband tussen gedragingen, niet enkel op labels/cijfers.
Verklaren van gedragsontwikkeling
● Oorzaken kunnen zijn:
○ Extern: bv. extra stimulering → snellere taalontwikkeling.
○ Biologisch: bv. hormonale veranderingen → agressie in puberteit.
○ Distale oorzaken: gebeurtenissen in vroege kindertijd.
○ Proximale oorzaken: recente of nabije gebeurtenissen.
○ Complexe interacties van verschillende factoren mogelijk.
Onderzoeksdesigns in de ontwikkelingspsychologie
● Cross-sectioneel (transversaal) onderzoek
○ Bestudeert verschillende leeftijdsgroepen op
hetzelfde moment.
○ Geeft een doorsnede van de gemiddelde
ontwikkeling per leeftijd.
● Longitudinaal onderzoek
○ Volgt dezelfde groep over langere tijd.
○ Nadelen:
■ Resultaten pas na langere periode.
■ Uitval van deelnemers mogelijk.
■ Cumulatief testeffect (herhaling van tests beïnvloedt prestaties).
○ Moeilijk onderscheid tussen biologische rijping en maatschappelijke/contextuele invloeden.
● Voorbeelden van contextuele invloeden
○ Veranderingen in schoolsysteem (bv. meer lichamelijke opvoeding).
○ Nieuwe leerrijke media (bv. educatieve tv-programma’s).
● Time-lag methode
, ○ Onderzoekt verschillende cohorten (geboortejaren).
○ Voorbeeld: kinderen getest op 5 en 10 jaar in 2020/2025 en opnieuw bij een ander cohort in 2025/2030.
○ Doel: controle op maatschappelijke en historische invloeden (bv. veranderingen in onderwijs).
Voorspelbaarheid van ontwikkeling
● Jerome Kagan's onderzoek:
○ Sommige persoonlijkheidskenmerken zijn wel voorspelbaar, zoals:
■ Prestatiegerichtheid en sekse-stereotiep gedrag bij jongens.
○ Andere zijn minder voorspelbaar, bv. agressiviteit bij meisjes.
○ Gedragskenmerken zijn:
■ Situatiegebonden.
■ Veranderlijk met de leeftijd.
Culturele invloeden op interpretatie van gedrag
● Objectieve interpretatie van gedrag wordt beïnvloed door een culturele bril:
○ Westerse culturen hechten veel waarde aan:
■ Regelmaat, socialisatie, makkelijk gedrag.
■ Kind moet rustig zijn, doorslapen, weinig huilen.
○ In andere culturen (bv. Afrikaanse, woestijnstammen):
■ Andere opvoedingscontext (bv. kind slaapt bij ouders).
■ Meer afgestemd op natuurlijk ritme van het kind.
■ 'Lastig' gedrag (prikkelbaarheid, huilen) wordt niet negatief beoordeeld:
■ Integendeel, zulke kinderen hebben hogere overlevingskans doordat signalen beter worden
opgemerkt.
Omzichtigheid bij interpretatie en voorspelling van gedrag
● We moeten voorzichtig zijn met het interpreteren van gedrag als gepast of ongepast.
● Eerste indrukken en gedrag van pasgeborenen zijn geen betrouwbare basis voor voorspellingen.
● Voorbeeld: een huilerige baby wordt niet automatisch een moeilijk of sociaal lastig kind.
Beperkte stabiliteit in temperament over tijd
● Veel aspecten van temperament vertonen weinig stabiliteit over langere periodes.
● Voorbeelden:
○ Veel huilen als baby betekent niet noodzakelijk lage frustratiedrempel later.
○ Vroege zindelijkheid of gehoorzaamheid = geen garantie voor latere zelfcontrole.
○ Vroege intelligentiemetingen zijn geen betrouwbare voorspellers van volwassen intelligentie.
Voorspelbaarheid van intelligentie
● Voor de leeftijd van 3 jaar: lage voorspelbaarheid van latere
intelligentie.
● Onder de 1 jaar:
○ Ontwikkelingstests zijn niet voorspellend.
○ Er is zelfs een licht negatief verband (negatieve correlatie
met IQ op 18 jaar).
● Vanaf schoolleeftijd (vanaf ±6 jaar):
○ Betere voorspellende waarde voor IQ op 18 jaar.
○ Hoe ouder bij testafname, hoe hoger de voorspelbaarheid.
,Predictiekloof
● Totaal gebrek aan overeenkomst tussen ontwikkelingsindexen (0-2 jaar) en IQ op 18 jaar.
● Oorzaken:
○ Ontwikkelingsschalen voor jonge kinderen bevatten veel motorische items.
○ Motorisch sterke kinderen zijn niet per se intellectueel sterk later.
○ Prematuriteit kan ontwikkeling en testresultaten tijdelijk beïnvloeden.
Trechtermodel van vroege ontwikkeling
● In de vroege kindertijd is ontwikkeling nog breed en flexibel → voorspellingen zijn
moeilijk.
● Vanaf ±2 à 3 jaar wordt de ontwikkeling geleidelijk stabieler → voorspellingen
worden betrouwbaarder.
Biologische kanalisatie in vroege kindertijd
● In de babyperiode domineren rijpingsprocessen:
○ Ontwikkeling verloopt bij alle kinderen grotendeels gelijk → kanalisatie
● Ontwikkelingsplasticiteit:
○ Kinderen kunnen makkelijk terug op het juiste spoor komen als ze tijdelijk afwijken.
● Vanaf het einde van het tweede levensjaar:
○ Individuele verschillen worden duidelijker.
○ Ontwikkeling wordt minder gestuurd door biologische rijping, meer door omgevingsinvloeden en persoonlijke
kenmerken.
○ Symboliek van de trechter: diepe groeven in het begin (weinig afbuigingen mogelijk), later meer richtingen
mogelijk.
Habituatie en informatieverwerking = screeningtest
● Habituatieprocedure:
○ Baby ziet herhaaldelijk beeld A → interesse neemt geleidelijk af.
○ Verandering in het beeld → kind toont hernieuwde interesse → oriëntereactie.
● Snelle habituatie + snelle herkenning van verandering = efficiënte informatieverwerking
● Traag habitueren + geen reactie op veranderingen → risico op mentale achterstand.
● Betere voorspelling wanneer test meerdere keren met verschillende beelden gebeurt (i.v.m. voorkeuren van baby).
→ slechte opstelling: slimme hans (kleine hints doorgeven)
, Belangrijke voorspellende metingen
1. Apgar-score bij geboorte
● Score van 0 tot 10 op 5 parameters: huidkleur, hartslag, gezichtsuitdrukking, houding, ademhaling.
● < 7 wijst op perinataal zuurstoftekort, verhoogd risico op neurologische problemen.
● Maar: zwakke voorspellende waarde op lange termijn – vaak géén blijvende stoornissen.
● Goed: roze huid, snelle hartslag, huilende baby en veel flexie
2. Beoordeling van generalized movements
● Kwaliteit van gegeneraliseerde bewegingen bij baby’s als voorspeller van cerebrale parese:
○ Betrokkenheid van hoofd, romp, armen, benen.
○ Op basis van 3 criteria van bewegingskwaliteit: variatie, complexiteit en elegantie.
● Abnormale bewegingen: monotoon, stereotiep, schokkerig → verhoogd risico op neurologische functiestoornissen.
● Beste resultaten bij:
○ Herhaalde metingen.
○ Meting rond 3 maanden, de zogenaamde fidgety-leeftijd:
■ Normaal: dansende, vloeiende bewegingen.
■ Afwijkend patroon kan wijzen op cerebrale parese.
Ontwikkeling in fasen en perioden
Wat is ontwikkeling?
● Definitie: Ontwikkeling is een proces van verandering over tijd, gericht op een bepaalde richting.
● Het kan gaan om:
○ Observeerbaar gedrag (bv. wat men zegt of doet),
○ Mentale of fysieke kenmerken en functies (bv. denken, voelen, waarnemen, bewegen),
○ Het verschil tussen capaciteit (wat men kan) en prestatie (wat men doet).
Veranderingen in structuur en organisatie
● Ontwikkeling omvat ook verandering in samenhang en complexiteit van gedragingen:
○ Van eenvoudig naar complex (differentiatie),
○ Of omgekeerd: vereenvoudiging en herstructurering.
● Voorbeeld: een 5-jarige denkt en leert fundamenteel anders dan een 12-jarige.