Jejenum / dunne darm (E12/3)
Het preparaat bevat een overlangse doorsnede van de dunne darm
In het midden van het preparaat is het lumen terug te vinden: buisvormige holte waarlangs de voedselbolus
passeert. De wand van de darm vertoont villi (vingervormige uitstulpingen) die zorgen voor oppervlaktevergroting
(snellere resorptie van voedingsstoffen) en tussen de villi vinden we de crypten van Lieberkuhn waar stamcellen zich
delen.
De wand van de dunne darm is opgebouwd uit meerdere lagen
- Tunica mucosa
o Lamina epithelialis: éénlagig cilindrisch epitheel met slijmbekercellen en een staafjeszoom
o Lamina propria: losmazig bindweefsel s.s.
o Lamina muscularis mucosae: glad spierweefsel
- Tela submucosa: dicht onregelmatig bindweefsel s.s. dat veel bloedvaten bevat en beweeglijker is
- Tunica muscularis externa: glad spierweefsel
o Circulaire spierlaag
o Longitudinale spierlaag
- Tunica serosa: zeer dun bindweefsellaagje dat afgeleid wordt door plaveiselepitheel laag
Epitheel ter hoogte van de villi:
Unicellulaire klier
,Nier (F1/38)
Op dit preparaat is een nier te zien die unipapillair is
De nier bestaat uit: cortex, medulla, papil en nierbekken
Nierlichaampjes
Een nier bestaat uit zeer veel nierlichaampjes die zich in de cortex bevinden. De nierlichaaampjes filteren bloed
waardoor primair urine ontstaat.
Nefron
Het primair urine wordt vervolgens geconcentreerd door het achterliggende buisjessysteem (= nefron) tot definitief
urine. Dit gebeurt in deze volgorde:
- Proximale tubulus
o Vanuit elk nierlichaampje vertrekt de proximale tubulus
o Verloopt eerst kronkelend (tubulus contortus) en vervolgens recht (recht deel proximale tubulus)
o Epitheel: eenlagig kubisch epitheel met borstelzoom (= microvili) en basale radiaire streping
▪ Apicaal: opname van natriumionen -> oppervlakte vergroting van het apicale celmembraan
(microvili -> vormen borstelzoom-
▪ Basaal: ionepomp pompt het natrium terug uit de cel zodat het kan worden opgenomen in
de bloedbaan. Voor deze ionenpompen is energie nodig die geleverd wordt door
mitochondrieen. De mitochondrieen vindt je aan de basale kant in rijtjes achter elkaar wat
zorgt voor een streeptjespatroon (basale radiaire streping) dat typisch is voor
ionentransporterende cellen
- Lis van Henle
o Bevat eerst een dunne wand en maakt ter hoogte van de papil een haarspeldbocht die terug naar de
schors toe verloopt
o Epitheel: eenlagig plaveisel epitheel
- Distale tubulus
o Verloopt eerst recht (recht deel distale tubulus) en vervolgens kronkelend (distale tubulus contortus)
o Distale tubulus contortus passeert het nierlichaampje waaruit het nefron vertrok
o Epitheel: eenlagig kubisch epitheel
- Ductus colligens
o Epitheel: éénlagig kubisch epitheel met laterale celgrenzen
- Ductus papillaris
o Enkel in het puntje van de papil (niet te zien op dit preparaat)
Ondersteuning tubuli: Losmazig bindweefsel
,Het donkere gedeelte aan de buitenkant van dit preparaat is de cortex. Deze bevat:
- Nierlichaampjes (zorgt voor de donkere kleur)
- Proximale tubuli
- Distale tubuli
- Ducti colligens
Het lichtere gedeelte in het midden van het prepraat is het merg (medulla). Deze bevat:
- Lis van Henle
- Ducti colligens
, Trachea en oesophagus (B2/7)
Op dit preparaat zien we een dwarse doorsnede van de trachea (luchtpijp) en de oesophagus (slokdarm)
Trachea
Tunica mucosa
- Lamina epithelialis: Pseudomeerlagig cilindrisch epitheel met slijmbekercellen en ciliën
o Lijnt het lumen af
o Trilhaardragende cellen: wapperen verontreinigingen weg in de richting van de mondholte
o Slijmbekercellen: unicellulaire klieren met een apicale slijmprop en een basaal weggedrukte kern
o Basale vervangcellen: tegen het basale membraan gedrukt: vervangen beschadigde cellen
- Lamina propria: dicht onregelmatig elastisch bindweefsel
Tela submucosa
- Onregelmatig dicht collageen bindweefsel
- Kliercellen (glandulae trachealis): seromuceuze tubulair-acinaire samengestelde klieren
Cartilago trachealis (kraakbeenringen)
- hyalien kraakbeen
- verhinderen dat de trachea dicht zou klappen bij uitademen
- perichondrium:
o bindweefsellaag die het kraakbeen omgeeft
o bevat fibroblasten
- chondroblasten
o liggen aan de rand vna de kraakbeenstukken, tegen het perichondrium aan
o produceren de kraakbeenmatrix
- chondrocyten
o liggen in lacunes in de kraakbeenmatrix
o chondrocyten zijn chondroblasten die rondom zich volledig zijn afgezet met kraakbeenmatrix
o wanneer chondrocytne delen ontstaan isogene groepjes
- territoriale matrix
o nieuw gevormde matrix door chondrocyten
o bevat veel glycosaminocglycanen en weinig collagene vezels
o vormt donkere rand rond de lacunes
- interteritoriale matrix
o oudere gevormde matrix
o iets lichter gekleurd door de lage ocncentratie aan glycosaminoglycanen en de hoge concentratie aan
collagene vezel van type II
- door het krimpingsartefact kunnen de celkernen niet gezien worden