lOMoARcPSD|14819451
Module 1: de basis van het leven
11 universele eigenschappen van het leven, op aarde:
1) Afhankelijk van water
2) Koolstof (C) als centraal element in de opbouw van macromoleculen en levende materie
3) Macromoleculen (DNA, RNA en proteïnen) en lipiden zijn universele componenten
4) De cel als basiseenheid (leven = een- of meercellig)
5) DNA als blauwdruk voor eiwitsynthese (DNA => RNA => proteïne)
6) Gebruik van energie
7) In stand houden van stabiele interne fysische en chemische condities (= homeostase)
8) reactie op stimuli
9) Zelfstandige reproductie (aseksueel of seksueel) met DNA als erfelijk materiaal->
bacteriën doen bv niet aan seksuele reproductie
10) Groei en ontwikkeling (vnl. bij meercellige organismen)
Eencelligen kunnen ook groeien maar beperkter
11) Evolutie en adaptatie
-> dit is een dynamische definitie = er kunnen uitzonderingen zijn, maar dit wi niet direct
zeggen dat het organisme net als levend wordt beschouwd
De 5 universele thema’s van het leven op Aarde:
1) Organisatie -> Het leven = verschillende niveau’s van organisatie, van moleculen en cellen
waaruit organismen bestaan tot de volledige Biosfeer. Deze niveau’s = hiërarchie van
toenemende complexiteit
2) Informatie -> Alle leven op Aarde wordt gekenmerkt door het uitdrukken (expressie) en
hetdoorgeven (transmissie) van genetisch (= erfelijk) materiaal
3) Energie en materie -> Het Leven wordt gekenmerkt door de overdracht en
transformatievan energie en materie
4) Interactie -> Op alle niveau’s van biologische organisatie spelen interacties een belangrijke
rol
5) Evolutie -> Evolutie verklaart zowel eenheid als diversiteit in het Leven
Module 1 – algemene leerdoelen Fie Thijs
, lOMoARcPSD|14819451
De hiërarchie van organisatienieveau’s
Biosfeer = omvat alle delen waarin Leven bestaat. Dit omvat bijna alle landdelen en
watermassa’s, de atmosfeer tot een paar km hoogte en zelfs de aardkorst tot diep onder de
oceaanbodem. De biosfeer bestaat uit meerdere ecosystemen.
sfeer = aarde = meerdere sferen, leven op aarde is beperkt tot dun laagje op de aardbol = schil
-> in de mantel en buiten de atmosfeer zijn de omstandigheden niet gunstig voor leven
Ecosysteem = alle levende wezens in een geografisch gebied als de niet-levende
componenten waarmee ze interageren (zoals bodem, water, atmosfeer, licht).
Bvb. Het Groot Barrièrerif bij Australië.
Biologische gemeenschap = alle levende wezens in een ecosysteem + vertegenwoordigen
verschillende soorten (groepen van individuen die zich theoretisch met elkaar kunnen
voortplanten)
Bvb. de gemeenschap in het Groot Barrièrerif omvat een groot aantal vissen, koralen, andere
dieren, algen, fungi en een enorme diversiteit aan micro-organismen.
Populatie = alle individuen van een soort die in een bepaald geografisch gebied leven +
waartussen voortplanting in de praktijk kan gebeuren.
Bvb. alle individuen van de soort Heniochus acuminatus (de gewone wimpelvis) in het Groot
Barrièrerif.
Organisme = één individueel levend wezen bestaande uit één of meerdere cellen.
Bvb. een individu van de soort Heniochus acuminatus (gewone wimpelvis).
Orgaan = lichaamsdeel van een meercellig organisme bestaande uit meerdere weefsels dat
een bepaalde levensfunctie in stand houdt.
Bvb. het hart van de vis is noodzakelijk om de bloedcirculatie in stand te houden en zo het
hele lichaam te voorzien van nutriënten en zuurstof en metabolische afvalstoffen af te voeren.
Module 1 – algemene leerdoelen Fie Thijs
, lOMoARcPSD|14819451
(het hart van een vis heeft maar 2 kamers)
Weefsel = groep cellen -> samen een homogeen geheel + tot een bepaalde levensfunctie
bijdragen.
Bvb. hartspiercellen vormen hartspierweefsel waarin hun contracties gecoördineerd zijn.
Cel = universele basiseenheid van alle Leven op aarde. Eencellige organismen -> één enkele
cel voert alle levensfuncties uit. Meercellige organismen -> functies verdeeld over
verschillende gespecialiseerde cellen.
Bvb. Hartspiercellen (= cardiomyocyten) staan in voor de ritmische contracties van het hart.
Organel = functioneel compartiment in eukaryote cellen.
Bvb. Mitochondria huisvesten o.a. de Krebscyclus en fungeren zo als energiegenerators voor
cellen.
Molecule = kleinste deeltje van een chemische stof dat nog alle chemische eigenschappen van
die stof bevat. levende organismen -> miljarden moleculen voeren tal van biologische
functies uit.
Bvb. het eiwit citraatsynthase, een enzym dat betrokken in de Krebscyclus (een reeks
chemische reacties waarbij energie gegenereerd wordt).
Het belang (de functie) van DNA in het leven
- genetisch materiaal: overlevingsfunctie en doorgeven van informatie
- blauwdruk voor eiwitsynthese (proteïnen) -> Proteïnen spelen een cruciale rol in de opbouw
en het functioneren van cellen.
Module 1 – algemene leerdoelen Fie Thijs
Module 1: de basis van het leven
11 universele eigenschappen van het leven, op aarde:
1) Afhankelijk van water
2) Koolstof (C) als centraal element in de opbouw van macromoleculen en levende materie
3) Macromoleculen (DNA, RNA en proteïnen) en lipiden zijn universele componenten
4) De cel als basiseenheid (leven = een- of meercellig)
5) DNA als blauwdruk voor eiwitsynthese (DNA => RNA => proteïne)
6) Gebruik van energie
7) In stand houden van stabiele interne fysische en chemische condities (= homeostase)
8) reactie op stimuli
9) Zelfstandige reproductie (aseksueel of seksueel) met DNA als erfelijk materiaal->
bacteriën doen bv niet aan seksuele reproductie
10) Groei en ontwikkeling (vnl. bij meercellige organismen)
Eencelligen kunnen ook groeien maar beperkter
11) Evolutie en adaptatie
-> dit is een dynamische definitie = er kunnen uitzonderingen zijn, maar dit wi niet direct
zeggen dat het organisme net als levend wordt beschouwd
De 5 universele thema’s van het leven op Aarde:
1) Organisatie -> Het leven = verschillende niveau’s van organisatie, van moleculen en cellen
waaruit organismen bestaan tot de volledige Biosfeer. Deze niveau’s = hiërarchie van
toenemende complexiteit
2) Informatie -> Alle leven op Aarde wordt gekenmerkt door het uitdrukken (expressie) en
hetdoorgeven (transmissie) van genetisch (= erfelijk) materiaal
3) Energie en materie -> Het Leven wordt gekenmerkt door de overdracht en
transformatievan energie en materie
4) Interactie -> Op alle niveau’s van biologische organisatie spelen interacties een belangrijke
rol
5) Evolutie -> Evolutie verklaart zowel eenheid als diversiteit in het Leven
Module 1 – algemene leerdoelen Fie Thijs
, lOMoARcPSD|14819451
De hiërarchie van organisatienieveau’s
Biosfeer = omvat alle delen waarin Leven bestaat. Dit omvat bijna alle landdelen en
watermassa’s, de atmosfeer tot een paar km hoogte en zelfs de aardkorst tot diep onder de
oceaanbodem. De biosfeer bestaat uit meerdere ecosystemen.
sfeer = aarde = meerdere sferen, leven op aarde is beperkt tot dun laagje op de aardbol = schil
-> in de mantel en buiten de atmosfeer zijn de omstandigheden niet gunstig voor leven
Ecosysteem = alle levende wezens in een geografisch gebied als de niet-levende
componenten waarmee ze interageren (zoals bodem, water, atmosfeer, licht).
Bvb. Het Groot Barrièrerif bij Australië.
Biologische gemeenschap = alle levende wezens in een ecosysteem + vertegenwoordigen
verschillende soorten (groepen van individuen die zich theoretisch met elkaar kunnen
voortplanten)
Bvb. de gemeenschap in het Groot Barrièrerif omvat een groot aantal vissen, koralen, andere
dieren, algen, fungi en een enorme diversiteit aan micro-organismen.
Populatie = alle individuen van een soort die in een bepaald geografisch gebied leven +
waartussen voortplanting in de praktijk kan gebeuren.
Bvb. alle individuen van de soort Heniochus acuminatus (de gewone wimpelvis) in het Groot
Barrièrerif.
Organisme = één individueel levend wezen bestaande uit één of meerdere cellen.
Bvb. een individu van de soort Heniochus acuminatus (gewone wimpelvis).
Orgaan = lichaamsdeel van een meercellig organisme bestaande uit meerdere weefsels dat
een bepaalde levensfunctie in stand houdt.
Bvb. het hart van de vis is noodzakelijk om de bloedcirculatie in stand te houden en zo het
hele lichaam te voorzien van nutriënten en zuurstof en metabolische afvalstoffen af te voeren.
Module 1 – algemene leerdoelen Fie Thijs
, lOMoARcPSD|14819451
(het hart van een vis heeft maar 2 kamers)
Weefsel = groep cellen -> samen een homogeen geheel + tot een bepaalde levensfunctie
bijdragen.
Bvb. hartspiercellen vormen hartspierweefsel waarin hun contracties gecoördineerd zijn.
Cel = universele basiseenheid van alle Leven op aarde. Eencellige organismen -> één enkele
cel voert alle levensfuncties uit. Meercellige organismen -> functies verdeeld over
verschillende gespecialiseerde cellen.
Bvb. Hartspiercellen (= cardiomyocyten) staan in voor de ritmische contracties van het hart.
Organel = functioneel compartiment in eukaryote cellen.
Bvb. Mitochondria huisvesten o.a. de Krebscyclus en fungeren zo als energiegenerators voor
cellen.
Molecule = kleinste deeltje van een chemische stof dat nog alle chemische eigenschappen van
die stof bevat. levende organismen -> miljarden moleculen voeren tal van biologische
functies uit.
Bvb. het eiwit citraatsynthase, een enzym dat betrokken in de Krebscyclus (een reeks
chemische reacties waarbij energie gegenereerd wordt).
Het belang (de functie) van DNA in het leven
- genetisch materiaal: overlevingsfunctie en doorgeven van informatie
- blauwdruk voor eiwitsynthese (proteïnen) -> Proteïnen spelen een cruciale rol in de opbouw
en het functioneren van cellen.
Module 1 – algemene leerdoelen Fie Thijs