De basis : Nederlands voor de lagere school
1. woord voor woord
1.1. Zelfstandige naamwoorden
1.1.1. Definitie
Een zelfstandig naamwoord is een woord dat een zelfstandigheid
(mens, een dier, een ding,..) aanduidt.
● enkelvoud meestal ook een meervoudsvorm.
bv. kinderen, eieren, zieken
● bezitsvorm worden gezet
bv. Jeroms zusje
● verkleinen
bv. zusje, nieuwtje
1.1.2. soorten
Soortnaam = een zelfstandig naamwoord kan verwijzen naar een
bepaalde soort
het nieuws, een auto, de computer
Eigennaam = wanneer het zelfstandig naamwoord naar een persoon
of naar iets unieks verwijst
Jerom, Roeselare,Gasthuisstraat
Concrete zelfstandige naamwoorden = duiden tastbare of
waarneembare zelfstandigheden aan
bv. dochter; cadeautip, Roeselare
Abstracte zelfstandige naamwoorden = zijn niet tastbaar of niet
concreet waarneembaar
bv. maart, renaissance, juli
1.1.3. samenstelling of afleiding
Samenstellingen = treden de grondwoorden als zelfstandig woord op
bv. schommel-rekening, zieken-huis
Afleidingen = zijn woorden waarbij niet alle delen zelfstandig kunnen
voorkomen
bv. bewonderen, zusje
1.1.4. genus
Een zelfstandig naamwoord heeft een woordgeslacht of genus
De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk
bv. de zus, de tip
Het-worden zijn onzijdig
bv. het nieuws
, 1.2. Bijvoeglijk naamwoord
1.2.1. definitie
Een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat een eigenschap of een
hoedanigheid van een ander zelfstandig gebruikt woord.
bv. heugelijk nieuws, kleine meisje
● kunnen meestal verbogen worden
bv. een goede vriend, het gele rokje, iets kleins
1.2.2. soorten
Attributief bijvoeglijk naamwoord = staat voor het woord waar het iets
over zegt
bv. we brengen u heugelijk nieuws
Predicatief bijvoeglijk naamwoord = wordt door een koppelwerkwoord
verbonden aan het woord waar het iets over zegt.
bv. Ze was vandaag heel flink, het leek hem voldoende
Zelfstandig bijvoeglijk naamwoord = wordt zonder zelfstandig
naamwoord gebruikt.
bv. de goede boeken en de slechte, een grote broer en een kleine
1.2.3. trappen van vergelijking
1. de stellende trap of positief
bv. Eva is even groot als Nicolas
2. de vergrotende trap of comparatief
bv. ik dacht dat Nicolas groter was dan Eva
3. de overtreffende trap of superlatief
bv. Of is Victor de grootste
1.3. werkwoorden
1.3.1. definitie
Een werkwoord is een woord dat een werking (een doen, een worden) of
een toestand (een zijn) uitdrukt.
bv. brengen, hebben, eten, spelen, bestaan
Werkwoorden zijn meestal verbonden met een onderwerp en kun je
vervoegen.
bv. ik werk al veel, maar hij werkte nog meer
1.3.2. soorten
Zelfstandige werkwoorden = vormen de kern van het werkwoordelijk
gezegde. Ze hebben een betekenis op zich.
bv. hij heeft er een zusje bij., Ilse verft haar haar.
Koppelwerkwoorden = hebben op zich weinig betekenis
bv. Sofie lijkt ziek te zijn., Dat schijnt een mooie investering te zijn
Hulp Werkwoorden = werkwoorden die andere werkwoorden helpen
om een bepaalde tijd te vormen of om een nuance uit te drukken.
bv. waarom werd hij opgeroepen?, zijn jullie al geland?, heb je dat gezien?
Transitieve werkwoorden = hebben een lijdend voorwerp bij zich
bv. ik neem mijn zak mee, heb jij hem beetgenomen
1. woord voor woord
1.1. Zelfstandige naamwoorden
1.1.1. Definitie
Een zelfstandig naamwoord is een woord dat een zelfstandigheid
(mens, een dier, een ding,..) aanduidt.
● enkelvoud meestal ook een meervoudsvorm.
bv. kinderen, eieren, zieken
● bezitsvorm worden gezet
bv. Jeroms zusje
● verkleinen
bv. zusje, nieuwtje
1.1.2. soorten
Soortnaam = een zelfstandig naamwoord kan verwijzen naar een
bepaalde soort
het nieuws, een auto, de computer
Eigennaam = wanneer het zelfstandig naamwoord naar een persoon
of naar iets unieks verwijst
Jerom, Roeselare,Gasthuisstraat
Concrete zelfstandige naamwoorden = duiden tastbare of
waarneembare zelfstandigheden aan
bv. dochter; cadeautip, Roeselare
Abstracte zelfstandige naamwoorden = zijn niet tastbaar of niet
concreet waarneembaar
bv. maart, renaissance, juli
1.1.3. samenstelling of afleiding
Samenstellingen = treden de grondwoorden als zelfstandig woord op
bv. schommel-rekening, zieken-huis
Afleidingen = zijn woorden waarbij niet alle delen zelfstandig kunnen
voorkomen
bv. bewonderen, zusje
1.1.4. genus
Een zelfstandig naamwoord heeft een woordgeslacht of genus
De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk
bv. de zus, de tip
Het-worden zijn onzijdig
bv. het nieuws
, 1.2. Bijvoeglijk naamwoord
1.2.1. definitie
Een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat een eigenschap of een
hoedanigheid van een ander zelfstandig gebruikt woord.
bv. heugelijk nieuws, kleine meisje
● kunnen meestal verbogen worden
bv. een goede vriend, het gele rokje, iets kleins
1.2.2. soorten
Attributief bijvoeglijk naamwoord = staat voor het woord waar het iets
over zegt
bv. we brengen u heugelijk nieuws
Predicatief bijvoeglijk naamwoord = wordt door een koppelwerkwoord
verbonden aan het woord waar het iets over zegt.
bv. Ze was vandaag heel flink, het leek hem voldoende
Zelfstandig bijvoeglijk naamwoord = wordt zonder zelfstandig
naamwoord gebruikt.
bv. de goede boeken en de slechte, een grote broer en een kleine
1.2.3. trappen van vergelijking
1. de stellende trap of positief
bv. Eva is even groot als Nicolas
2. de vergrotende trap of comparatief
bv. ik dacht dat Nicolas groter was dan Eva
3. de overtreffende trap of superlatief
bv. Of is Victor de grootste
1.3. werkwoorden
1.3.1. definitie
Een werkwoord is een woord dat een werking (een doen, een worden) of
een toestand (een zijn) uitdrukt.
bv. brengen, hebben, eten, spelen, bestaan
Werkwoorden zijn meestal verbonden met een onderwerp en kun je
vervoegen.
bv. ik werk al veel, maar hij werkte nog meer
1.3.2. soorten
Zelfstandige werkwoorden = vormen de kern van het werkwoordelijk
gezegde. Ze hebben een betekenis op zich.
bv. hij heeft er een zusje bij., Ilse verft haar haar.
Koppelwerkwoorden = hebben op zich weinig betekenis
bv. Sofie lijkt ziek te zijn., Dat schijnt een mooie investering te zijn
Hulp Werkwoorden = werkwoorden die andere werkwoorden helpen
om een bepaalde tijd te vormen of om een nuance uit te drukken.
bv. waarom werd hij opgeroepen?, zijn jullie al geland?, heb je dat gezien?
Transitieve werkwoorden = hebben een lijdend voorwerp bij zich
bv. ik neem mijn zak mee, heb jij hem beetgenomen