DEEL 1: PSYCHOLOGIE ALS WETENSCHAP
1. wetenschappelijkheid van de psychologie
1.1 Wat is Psychologie
Psychologie is de wetenschappelijke studie van gedrag en de
onderliggende mentale processen.
Psychologen onderzoeken hoe en waarom mensen zich op bepaalde
manieren gedragen, denken en voelen.
Ze baseren hun kennis op systematische observatie, experimenten
en analyses — niet op meningen of intuïtie.
1.1.1 Gedrag en Mentale Processen
Gedrag = observeerbare handelingen (bijv. lachen, praten, lopen).
Mentale processen = niet-waarneembare functies (bijv. denken, voelen,
herinneren, motiveren).
Psychologie probeert te begrijpen hoe interne processen leiden tot
extern gedrag.
Voorbeeld:
Een leerling voelt stress (interne toestand) → dit beïnvloedt zijn concentratie en
prestaties (gedrag).
1.2 Psychologie versus Mensenkennis
Psychologie Mensenkennis
Gebaseerd op wetenschappelijke Gebaseerd op persoonlijke
methode ervaringen
Objectief en systematisch Subjectief en intuïtief
Hypotheses worden getoetst met Meningen worden zelden
bewijs gecontroleerd
Resultaten zijn herhaalbaar Inzichten zijn vaak inconsistent
Voorbeeld:
Mensenkennis zegt: “Strenge opvoeding maakt kinderen gehoorzaam.”
Psychologie onderzoekt dat met data en kan aantonen dat autonomie-
ondersteuning vaak effectiever is.
,1.3 De Wetenschappelijke Methode in de Psychologie
1.3.1 Criteria van Wetenschap
Objectief waarneembaar: iedereen zelfde bevindingen ongeacht de
onderzoeker.
Systematische observatie: methode van observatie tevoren vastleggen
en beschrijven (kan opnieuw worden uitgevoerd).
Eenduidige verklaring: maar 1 concrete verklaring voor het probleem.
1.3.2 Stappen van de Wetenschappelijke Methode
1. Hypothese ontwikkelen → veronderstelling over hoe 1 of meerdere
factoren zich tegenover elkaar verhouden.
Voorbeeld: “Studenten die genoeg slapen, presteren beter op examens.”
2. Onderzoek uitvoeren in gecontroleerd experiment → gecontroleerde
omstandigheden creëren. Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
o Onafhankelijke variabele (OV): wat de onderzoeker manipuleert
(slaap).
o Afhankelijke variabele (AV): wat gemeten wordt (examencijfer).
3. Gegevens/ resultaten verzamelen → op betrouwbare manier, zonder
beïnvloeding.
4. Analyse van gegevens → via statistische methodes, hypothese al dan
niet bevestigd (patronen en verbanden ontdekken).
5. Bekend maken en bediscussiëren → conclusies trekken en beperkingen
bespreken. Zo kunnen andere ook kritisch kijken
Representativiteit: steekproef weerspiegelt populatie (groep moet
goede vertegenwoordiger zijn van de hele groep).
Significantie: resultaat is niet door toeval, verbanden sterk genoeg om
uitspraken te doen.
Betrouwbaarheid: onderzoek hetzelfde herhalen (later) → zelfde
resultaat.
Validiteit: meet wat het moet meten.
1.3.3 Convergerende Evidentie
Meerdere onderzoeken die tot dezelfde conclusie komen → grotere
geloofwaardigheid.
Dichter bij de waarheid komen
Voorbeeld: tien verschillende studies tonen aan dat slaap positief correleert met
concentratie.
,1.4 Hoofddoelen van de Psychologie
niet elke psycholoog handelt volgens deze methode (experiment)
1.4.1 Theoretische Psychologie
Richt zich op het begrijpen en verklaren van gedrag en mentale
processen.
Wetenschappelijke werkwijze → belangrijk
Drie doelstellingen:
1. Beschrijven: voor vragen beantwoorden → fenomenen nauwkeurig
omschrijven.
2. Verklaren: oorzaken achter gedrag onderzoeken.
3. Voorspellen: toekomstig gedrag inschatten → kent oorzaak van
fenomeen.
Voorbeeld: waarom mensen in groepen sneller hun mening aanpassen
(conformiteit).
1.4.2 Toegepaste Psychologie
Gebruikt theoretische kennis om problemen op te lossen of gedrag te
beïnvloeden.
Voorbeelden: therapie, coaching, onderwijsbegeleiding, rekrutering.
1.5 Gedrag: een Zinvolle Reactie
1.5.1 Stimulus en Reactie
Stimulus (S): prikkel die gedrag uitlokt (bv. geluid, geur).
Reactie (R): zinvolle gedraging op die stimulus (bv. omdraaien bij roepen
van je naam).
Gedrag = zinvolle reactie op een zinvolle stimulus → niet zomaar een
reflex.
1.5.2 onderscheid betekenisloze en zinvolle stimulus en reactie
Zinvolle stimulus: persoon geeft betekenis aan stimulus (bv. Ik vind veel
wind onaangenaam)
Zinvolle reactie: reactie die persoon bewust of onbewust gekozen heeft
(bv. Ik blijf niet stilstaan in de wind, ik wandel naar een aangenamere plek)
1.5.3. onderscheid objectief waarneembaar en interpretatie
Objectief waarneembaar aspecten: stimulus en fysiologische reactie
(niet altijd met blote oog zien)
, Interpreteren: intern proces dat stimulus omzet in zinvolle situatie dat
leidt tot zinvolle reactie → gaan interpreteren/ info krijgen
1.5.4 Interne Processen
Gedachten, gevoelens, motivatie en herinneringen spelen een rol bij het
omzetten van stimuli naar reacties.
Niet direct zichtbaar, maar afleidbaar uit gedrag.
Voorbeeld: iemand die stil valt bij kritiek → wijst op een emotionele reactie.
2. korte geschiedenis van de psychologie
2.1 De vroegere psychologie
Beide stromingen vorm gegeven aan vroegere psychologie
2.1.1 Structuralisme (Wundt & Titchener)
Richt zich op de structuur van de bewuste ervaring.
o Zochten naar bouwstenen van menselijke psyche → werd
structuralisme genoemd
Niet iedereen eens met deze zoektocht → wetenschap evolueert doordat
telkens nieuwe ontdekkingen en kritiek ontstaan
2.1.2 Functionalisme (William James)
Nadruk op functie van mentale processen in dagelijks leven → ipv hun
structuur
Stelt vragen als: “Waarom voelen of denken we zoals we doen?”
Gedrag dient aanpassing aan omgeving.
Voorbeeld: angst helpt ons gevaar vermijden.
Structuralisme Functionalisme
Zoeken naar bouwstenen van de Richt zich op functie van mentale
psyche processen
Geïnspireerd door chemie Ontstaan als kritiek op de benadering
Wil orde scheppen in geest door Wil begrijpen waarom processen zo
analyse werken
Wundt William James
2.2 Verschillende invalshoeken
2.2.1 Vijf verschillende invalshoeken van de moderne psychologie
1. wetenschappelijkheid van de psychologie
1.1 Wat is Psychologie
Psychologie is de wetenschappelijke studie van gedrag en de
onderliggende mentale processen.
Psychologen onderzoeken hoe en waarom mensen zich op bepaalde
manieren gedragen, denken en voelen.
Ze baseren hun kennis op systematische observatie, experimenten
en analyses — niet op meningen of intuïtie.
1.1.1 Gedrag en Mentale Processen
Gedrag = observeerbare handelingen (bijv. lachen, praten, lopen).
Mentale processen = niet-waarneembare functies (bijv. denken, voelen,
herinneren, motiveren).
Psychologie probeert te begrijpen hoe interne processen leiden tot
extern gedrag.
Voorbeeld:
Een leerling voelt stress (interne toestand) → dit beïnvloedt zijn concentratie en
prestaties (gedrag).
1.2 Psychologie versus Mensenkennis
Psychologie Mensenkennis
Gebaseerd op wetenschappelijke Gebaseerd op persoonlijke
methode ervaringen
Objectief en systematisch Subjectief en intuïtief
Hypotheses worden getoetst met Meningen worden zelden
bewijs gecontroleerd
Resultaten zijn herhaalbaar Inzichten zijn vaak inconsistent
Voorbeeld:
Mensenkennis zegt: “Strenge opvoeding maakt kinderen gehoorzaam.”
Psychologie onderzoekt dat met data en kan aantonen dat autonomie-
ondersteuning vaak effectiever is.
,1.3 De Wetenschappelijke Methode in de Psychologie
1.3.1 Criteria van Wetenschap
Objectief waarneembaar: iedereen zelfde bevindingen ongeacht de
onderzoeker.
Systematische observatie: methode van observatie tevoren vastleggen
en beschrijven (kan opnieuw worden uitgevoerd).
Eenduidige verklaring: maar 1 concrete verklaring voor het probleem.
1.3.2 Stappen van de Wetenschappelijke Methode
1. Hypothese ontwikkelen → veronderstelling over hoe 1 of meerdere
factoren zich tegenover elkaar verhouden.
Voorbeeld: “Studenten die genoeg slapen, presteren beter op examens.”
2. Onderzoek uitvoeren in gecontroleerd experiment → gecontroleerde
omstandigheden creëren. Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
o Onafhankelijke variabele (OV): wat de onderzoeker manipuleert
(slaap).
o Afhankelijke variabele (AV): wat gemeten wordt (examencijfer).
3. Gegevens/ resultaten verzamelen → op betrouwbare manier, zonder
beïnvloeding.
4. Analyse van gegevens → via statistische methodes, hypothese al dan
niet bevestigd (patronen en verbanden ontdekken).
5. Bekend maken en bediscussiëren → conclusies trekken en beperkingen
bespreken. Zo kunnen andere ook kritisch kijken
Representativiteit: steekproef weerspiegelt populatie (groep moet
goede vertegenwoordiger zijn van de hele groep).
Significantie: resultaat is niet door toeval, verbanden sterk genoeg om
uitspraken te doen.
Betrouwbaarheid: onderzoek hetzelfde herhalen (later) → zelfde
resultaat.
Validiteit: meet wat het moet meten.
1.3.3 Convergerende Evidentie
Meerdere onderzoeken die tot dezelfde conclusie komen → grotere
geloofwaardigheid.
Dichter bij de waarheid komen
Voorbeeld: tien verschillende studies tonen aan dat slaap positief correleert met
concentratie.
,1.4 Hoofddoelen van de Psychologie
niet elke psycholoog handelt volgens deze methode (experiment)
1.4.1 Theoretische Psychologie
Richt zich op het begrijpen en verklaren van gedrag en mentale
processen.
Wetenschappelijke werkwijze → belangrijk
Drie doelstellingen:
1. Beschrijven: voor vragen beantwoorden → fenomenen nauwkeurig
omschrijven.
2. Verklaren: oorzaken achter gedrag onderzoeken.
3. Voorspellen: toekomstig gedrag inschatten → kent oorzaak van
fenomeen.
Voorbeeld: waarom mensen in groepen sneller hun mening aanpassen
(conformiteit).
1.4.2 Toegepaste Psychologie
Gebruikt theoretische kennis om problemen op te lossen of gedrag te
beïnvloeden.
Voorbeelden: therapie, coaching, onderwijsbegeleiding, rekrutering.
1.5 Gedrag: een Zinvolle Reactie
1.5.1 Stimulus en Reactie
Stimulus (S): prikkel die gedrag uitlokt (bv. geluid, geur).
Reactie (R): zinvolle gedraging op die stimulus (bv. omdraaien bij roepen
van je naam).
Gedrag = zinvolle reactie op een zinvolle stimulus → niet zomaar een
reflex.
1.5.2 onderscheid betekenisloze en zinvolle stimulus en reactie
Zinvolle stimulus: persoon geeft betekenis aan stimulus (bv. Ik vind veel
wind onaangenaam)
Zinvolle reactie: reactie die persoon bewust of onbewust gekozen heeft
(bv. Ik blijf niet stilstaan in de wind, ik wandel naar een aangenamere plek)
1.5.3. onderscheid objectief waarneembaar en interpretatie
Objectief waarneembaar aspecten: stimulus en fysiologische reactie
(niet altijd met blote oog zien)
, Interpreteren: intern proces dat stimulus omzet in zinvolle situatie dat
leidt tot zinvolle reactie → gaan interpreteren/ info krijgen
1.5.4 Interne Processen
Gedachten, gevoelens, motivatie en herinneringen spelen een rol bij het
omzetten van stimuli naar reacties.
Niet direct zichtbaar, maar afleidbaar uit gedrag.
Voorbeeld: iemand die stil valt bij kritiek → wijst op een emotionele reactie.
2. korte geschiedenis van de psychologie
2.1 De vroegere psychologie
Beide stromingen vorm gegeven aan vroegere psychologie
2.1.1 Structuralisme (Wundt & Titchener)
Richt zich op de structuur van de bewuste ervaring.
o Zochten naar bouwstenen van menselijke psyche → werd
structuralisme genoemd
Niet iedereen eens met deze zoektocht → wetenschap evolueert doordat
telkens nieuwe ontdekkingen en kritiek ontstaan
2.1.2 Functionalisme (William James)
Nadruk op functie van mentale processen in dagelijks leven → ipv hun
structuur
Stelt vragen als: “Waarom voelen of denken we zoals we doen?”
Gedrag dient aanpassing aan omgeving.
Voorbeeld: angst helpt ons gevaar vermijden.
Structuralisme Functionalisme
Zoeken naar bouwstenen van de Richt zich op functie van mentale
psyche processen
Geïnspireerd door chemie Ontstaan als kritiek op de benadering
Wil orde scheppen in geest door Wil begrijpen waarom processen zo
analyse werken
Wundt William James
2.2 Verschillende invalshoeken
2.2.1 Vijf verschillende invalshoeken van de moderne psychologie