DEEL 1: PSYCHOLOGIE ALS WETENSCHAP Mensenkennis ≠ psychologie
1. Wetenschappelijkheid van de psychologie => gemeenschappelijk:
interesse in gedrag
1.1 Een definitie van psychologie
Psychologie is de wetenschappelijke studie van het gedrag en de onderliggende mentale processen.
1.2 Wat maakt psychologie tot een wetenschap?
1.2.1 Criteria (3)
1) Objectief waarneembaar: iedereen komt tot dezelfde bevindingen als door iedereen dezelfde
onderzoeksmethode wordt gebruikt.
2) Systematische observatie: methode van observatie moet op voorhand vastgelegd en beschreven
worden waardoor de observatie herhaald kan worden door iemand anders.
3) Eenduidige verklaring: vastgestelde feiten moeten zo worden uitgelegd, dat andere verklaringen
voor hetzelfde verband uitgesloten worden.
1.2.2 Wetenschappelijke methode/ procedure (Zimbardo 2009) “luide mensen hebben betere
resultaten”
STAP 1: ontwikkelen van een hypothese:
Afhankelijk = datgene
Onafhankelijk = Expliciet formuleren van vermoedelijke verbanden tussen variabelen.
wat je gaat meten.
datgene waar je (Wat wil ik onderzoeken en wat zullen de resultaten mogelijks zijn?)
zelf in je onderzoek Hypothese= vooronderstelling over hoe 1 of meerdere variabelen tegenover elkaar staan.
verschil in kunt (vb: Hoe vaker de student de les bijwoont (factor 1), hoe hoger de slaagkans. (factor 2))
brengen bv. kleren
STAP 2: een verband onderzoeken in een gecontroleerd experiment
Het onderscheid wordt gemaakt tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen.
Variabelen= feiten die variëren afhankelijk van een aantal condities.
Gemanipuleerde condities zijn de onafhankelijke variabelen.
(vb: Als onafhankelijke variabele deel ik de studentengroep in naargelang het aantal lessen
dat ze volgen (geen lessen gevolgd, 5 keer geweest, meer als 10 keer gevolgd, altijd
aanwezig). De afhankelijke variabele is dan het aantal geslaagden van elke groep.)
STAP 3: verzamelen van de onderzoeksresultaten op een objectieve manier/ resultaten
Objectiviteit bereiken. Gegevens verzamelen op een manier dat anderen dit op dezelfde
manier ook opmerken.
Wetenschapper moet vermijden dat de observatie zo subjectief is dat hij enkel de resultaten
van de hypothese opmerkt.
(vb: Ik laat iemand van het secretariaat aanduiden wie erin de lessen aanwezig was. Die
persoon heeft geen belang bij het beïnvloeden van de gegevens en kan duidelijk waarnemen
of de student er is. = Grootte kans op een objectieve gegevensverzameling.
Ik vraag aan het einde van het jaar aan de leerling zelf hoeveel lessen die heeft bijgewoond.
De kans op nauwkeurige herinnering en eerlijke toegeving is klein. = Geen objectieve
gegevensverzameling.)
STAP 4: analyse van gegevens/ hypothese al dan niet bevestigen
Nagaan of de verzamelde data de hypothese bevestigen of tegenspreken.
Hiervoor gebruiken ze statische methodes.
(vb: Er wordt berekend hoeveel studenten van elke groep er geslaagd zijn na 1, 2, 3 of 4
examenkansen. De statische analyse zal uitwijzen of de hypothese klopt.
1
, Zullen de groepen die meer les gevolgd hebben minder examenkansen nodig hebben?)
STAP 5: bekendmaken en bediscussiëren van de resultaten
Representativiteit: is de groep die betrokken is bij het onderzoek een goede vertegenwoordiging
voor de hele groep waarover een uitspraak wordt gedaan?
(vb: de docent doet een onderzoek alleen met de studenten van deze groep psychologie die nu in de
aula zitten. De docent kan het resultaten niet veralgemenen naar alle studenten van heel België.)
Significantie: Is de mate waarin de onafhankelijke variabele de afhankelijke beïnvloedt voldoende?
Is het verband niet alleen te verklaren door toeval? Vanaf 95% aannemen als ‘echt/significant’.
Sig >.05 = Het effect is niet significant.
Sig ≤..05 = Het effect is wel significant!
(vb: In de groep die alle lessen volgt is maar 1 persoon meer geslaagd als in de groep die geen lessen
volgde. Dat verschil is te klein om betekenisvol te zijn. Het is niet significant genoeg.)
Betrouwbaar: Bekom je dezelfde resultaten als je het onderzoek op dezelfde manier maar later of
bij een andere steekproef herhaalt?
(vb: je doet het experiment in drie jaartallen en je bekomt altijd hetzelfde resultaat, dan is het
betrouwbaar.)
Validiteit: Meten wat je wil meten is niet eenvoudig. Zijn de begrippen uit de theorie echt
gemeten?
(vb: Ik heb 2 belangrijke begrippen in dit experiment namelijk de les bijwonen en de slaagkans. Als
ik laat aantekenen dat de student fysiek aanwezig was, heeft die dan ook echt de les bijgewoond
en niet berichtjes zitten sturen, praten of dromen? Ben je even geslaagd als je 50% haalt als dat je
80% haalt? Of Nederlandstalige intelligentie tests afgenomen bij mensen waarbij hun moedertaal
niet Nederlands is, dan moet je je afvragen of het resultaat te maken heeft met intelligentie of
gewoon omdat ze de taal niet begrijpen.)
1.2.3 Doelstellingen van de psychologie
Niet elke psycholoog handelt volgens die methode. Een psycholoog die in gesprek is met een student
over de studiekeuze voert geen experiment uit. Dat heeft te maken met een verschillend doel voor de
theoretische en toegepaste psychologie.
1.2.3.1 Theoretische psychologie
(3 doelstellingen)
In de theoretische psychologie is de wetenschappelijke werkwijze belangrijk. Er is discussie nodig om tot
het doel te komen: algemene uitspraken of wetmatigheden over gedragingen formuleren.
1) Beschrijven: Voor het beantwoorden van vragen moet hij eerst fenomenen of verschijnselen
nauwkeurig omschrijven.
2) Verklaren: oorzaken van fenomenen/verschijnselen opzoeken.
3) Voorspellen: Als een psycholoog de oorzaak van het fenomeen/ verschijnsel kent, weet hij dat de
gevolgen zich herhalen als de oorzaak nog eens optreedt.
Veel aspecten van het menselijk gedrag zijn voorspelbaar maar toch is het onmogelijk om het
volledig in wetmatigheden samen te brengen. De mens is immers uniek wat maakt dat waterdichte
voorspellingen uitgesloten zijn.
1.2.3.2 Toegepaste psychologie
Men wil vooral het gedrag beïnvloeden. Diepgaande kennis kan de basis zijn waarop praktijkgerichte
orthopedagogen steunen bij het begeleiden van mensen naar verandering. Een praktijkgerichte
orthopedagoog zal op kritische wijze kennis nemen van de theorie om die ook kritisch toe te passen.
2
,1.3 Definitie van gedrag
De bestudering van het gedrag. Gedrag is een zinvolle reactie op een zinvolle stimulus (= prikkel)
1.3.1 Onderscheid betekenisloze en zinvolle stimulus en reacie
We maken een onderscheid tussen de betekenisloze en betekenisvolle/zinvolle stimulus. Heeft de
persoon betekenis gegeven aan de stimulus?
s: betekenisloze stimulus / stimulus (vb: er is veel wind)
S: zinvolle/ betekenisvolle stimulus (vb: ik vind veel wind onaangenaam) betekenis gegeven aan
de stimulus
We maken een onderscheid tussen een automatisch fysiologische reactie en de zinvolle reactie of een
reactie die men bewust/ onbewust heeft gekozen.
r: fysiologische reactie (vb: ik krijg kippenvel van de wind op mijn huid)
R: zinvolle reactie (vb: ik blijf niet stilstaan in de wind, ik wandel naar een aangenamere plek)
1.3.2 Onderscheid objectief waarneembaar en interpretatie
We maken een onderscheid tussen objectief waarneembaar / interpreteren en subjectieve informatie
die een persoon ons geeft.
Objectief waarneembaar: stimulus en fysiologische reactie (vb: het regent) Maar dit is niet altijd met
het blote oog waar te nemen. (vb: een verhoogde hartslag, je kan het meten maar moeilijk zien)
Interpretatie, subjectief: zinvolle stimulus en zinvolle reactie (vb: kiekenvlees door de koude of door
het eng verhaal?)
We gaan vaak te snel over het interpreteren heen en moeten meer te weten komen over de basis
waarop we die interpretatie maken.
Een praktijkgerichte orthopedagoog zou zijn interpretaties moeten controleren. Ze zouden een
onderscheid moeten kunnen maken tussen objectief waarneembaar gedrag en interpretatie.
1.4 Wat zijn interne processen
Interne processen: gedachten, gevoelens, verlangens (niet zomaar waarneembaar) maken dat een
(betekenisloze) stimulus een zinvolle situatie wordt en dat er een zinvolle reactie volgt. Omdat ze niet
zomaar waarneembaar zijn kunnen we ze moeilijk toetsen / meten zoals wel vereist is in de
wetenschappelijke methode.
(vb: Is een begrip als ‘depressie’ meetbaar? Zijn er fysische processen in het lichaam die dat meetbaar
maken, zodat een arts een diagnose kan stellen?)
1.5 Wanneer nemen we dan iets voor “waar” aan?
Het resultaat van een onderzoek kan slechts een aantal voorlopige conclusies geven.
- Convergerende evidentie: hoe meer verschillende onderzoeksresultaten in dezelfde richting wijzen, hoe
dichter we bij de waarheid denken te komen. Onderzoeken herhalen, herhalen, herhalen, etc.
- Uitspraak die door wetenschappers in gedachten moet worden gehouden:
Einstein: “Een conclusie is de plaats waar we het denken moe zijn”.
3
, 2. Geschiedenis van de psychologie
2.1 De vroege psychologie
2.1.1 Structuralisme
1879 (begin wetenschappelijke psychologie): De Duitse psycholoog Wilhelm Wundt richt het eerste
Psychologisch Laboratorium op in Leipzig.
Werd geïnspireerd door chemie. (Periodieke systeem was een revolutionaire theorie die orde bracht)
Structuralisten: wetenschappelijke psychologen die opzoek gaan naar de bouwstenen en de
structuur van de menselijke psyche (psyche: alles wat in mensen hun hoofd omgaat)
Niet iedereen gaat hiermee akkoord, er worden nieuwe ontdekkingen gedaan die andere critici
weer in vraag stellen en een alternatieve theorie voorstellen. Zo evolueert de wetenschap.
2.1.2 Functionalisme
“Hoe kan het bewustzijn ons helpen om de problemen van alledag beter te hanteren?” is volgens
John Dewey een belangrijke inspiratiebron.
In de hedendaagse psychologie zijn nog steeds sporen van zowel structuralisme als functionalisme.
Maar geen enkele psycholoog zal zich nog zo noemen, daarvoor zijn er te veel verschillende visies
ontstaan die streven naar meer inzicht in de menselijke psyche.
2.2 Verschillende invalshoeken (5)
2.2.1 De biologische invalshoek
Psychologen zijn op zoek naar de rol van erfelijkheid, het zenuwstelsel en het endocriene stelsel in ons
gedrag. Ook de studie van hersengolven en effecten van neurologische aandoeningen (vb:
hersenbloeding, ziekte van parkingson) op ons gedrag onderzoeken zij.
2.2.2 De evolutionaire invalshoek
Psychologen (in navolging Darwin) zoeken naar verklaringen van ons gedrag door te onderzoeken wat
we overerven van onze grootouders en waarom dat gedrag toen en nu nuttig was.
Het functionele van een bepaald gedrag leidt tot natuurlijke selectie. Individuen met psychische en
lichamelijke kenmerken die een antwoord zijn op uitdagingen worden bevoordeeld: overleven en meer
kans op voortplanten. Evolutionaire theoriën zijn vaak populair omwille van hun eenvoudige
verklaringen.
2.2.3 De cognitieve invalshoek
Hoe we ons ervaringen interpreteren is een belangrijke schakel in de verklaring van ons gedrag en
vinden we terug in de cognitivistische visie.
Cognitieve psychologen gaan op zoek naar de mentale processen die ons gedrag beïnvloeden.
2.2.4 De psychodynamische invalshoek
(Freud) Er werd vanuit gegaan dat de menselijke geest gestuurd wordt door onze energie die zich
doorheen onze psyche begeeft. (vb: verdrongen herinneringen, trauma’s, verborgen agressie, …) Het
zijn sterke impulsen die ons onbewust regeren. De slaap is hiernaar “de koninklijke weg”.
Deze visie heeft een sterke invloed gehad op het ontstaan van psychotherapie of gesprekstherapie.
2.2.5 De humanistische invalshoek
Zijn de tegenhangers van de psychodynamische theorieën en het koele wetenschappelijke denken.
Humanistische psychologen leggen de nadruk op het belang van de vrije wil.
4
1. Wetenschappelijkheid van de psychologie => gemeenschappelijk:
interesse in gedrag
1.1 Een definitie van psychologie
Psychologie is de wetenschappelijke studie van het gedrag en de onderliggende mentale processen.
1.2 Wat maakt psychologie tot een wetenschap?
1.2.1 Criteria (3)
1) Objectief waarneembaar: iedereen komt tot dezelfde bevindingen als door iedereen dezelfde
onderzoeksmethode wordt gebruikt.
2) Systematische observatie: methode van observatie moet op voorhand vastgelegd en beschreven
worden waardoor de observatie herhaald kan worden door iemand anders.
3) Eenduidige verklaring: vastgestelde feiten moeten zo worden uitgelegd, dat andere verklaringen
voor hetzelfde verband uitgesloten worden.
1.2.2 Wetenschappelijke methode/ procedure (Zimbardo 2009) “luide mensen hebben betere
resultaten”
STAP 1: ontwikkelen van een hypothese:
Afhankelijk = datgene
Onafhankelijk = Expliciet formuleren van vermoedelijke verbanden tussen variabelen.
wat je gaat meten.
datgene waar je (Wat wil ik onderzoeken en wat zullen de resultaten mogelijks zijn?)
zelf in je onderzoek Hypothese= vooronderstelling over hoe 1 of meerdere variabelen tegenover elkaar staan.
verschil in kunt (vb: Hoe vaker de student de les bijwoont (factor 1), hoe hoger de slaagkans. (factor 2))
brengen bv. kleren
STAP 2: een verband onderzoeken in een gecontroleerd experiment
Het onderscheid wordt gemaakt tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen.
Variabelen= feiten die variëren afhankelijk van een aantal condities.
Gemanipuleerde condities zijn de onafhankelijke variabelen.
(vb: Als onafhankelijke variabele deel ik de studentengroep in naargelang het aantal lessen
dat ze volgen (geen lessen gevolgd, 5 keer geweest, meer als 10 keer gevolgd, altijd
aanwezig). De afhankelijke variabele is dan het aantal geslaagden van elke groep.)
STAP 3: verzamelen van de onderzoeksresultaten op een objectieve manier/ resultaten
Objectiviteit bereiken. Gegevens verzamelen op een manier dat anderen dit op dezelfde
manier ook opmerken.
Wetenschapper moet vermijden dat de observatie zo subjectief is dat hij enkel de resultaten
van de hypothese opmerkt.
(vb: Ik laat iemand van het secretariaat aanduiden wie erin de lessen aanwezig was. Die
persoon heeft geen belang bij het beïnvloeden van de gegevens en kan duidelijk waarnemen
of de student er is. = Grootte kans op een objectieve gegevensverzameling.
Ik vraag aan het einde van het jaar aan de leerling zelf hoeveel lessen die heeft bijgewoond.
De kans op nauwkeurige herinnering en eerlijke toegeving is klein. = Geen objectieve
gegevensverzameling.)
STAP 4: analyse van gegevens/ hypothese al dan niet bevestigen
Nagaan of de verzamelde data de hypothese bevestigen of tegenspreken.
Hiervoor gebruiken ze statische methodes.
(vb: Er wordt berekend hoeveel studenten van elke groep er geslaagd zijn na 1, 2, 3 of 4
examenkansen. De statische analyse zal uitwijzen of de hypothese klopt.
1
, Zullen de groepen die meer les gevolgd hebben minder examenkansen nodig hebben?)
STAP 5: bekendmaken en bediscussiëren van de resultaten
Representativiteit: is de groep die betrokken is bij het onderzoek een goede vertegenwoordiging
voor de hele groep waarover een uitspraak wordt gedaan?
(vb: de docent doet een onderzoek alleen met de studenten van deze groep psychologie die nu in de
aula zitten. De docent kan het resultaten niet veralgemenen naar alle studenten van heel België.)
Significantie: Is de mate waarin de onafhankelijke variabele de afhankelijke beïnvloedt voldoende?
Is het verband niet alleen te verklaren door toeval? Vanaf 95% aannemen als ‘echt/significant’.
Sig >.05 = Het effect is niet significant.
Sig ≤..05 = Het effect is wel significant!
(vb: In de groep die alle lessen volgt is maar 1 persoon meer geslaagd als in de groep die geen lessen
volgde. Dat verschil is te klein om betekenisvol te zijn. Het is niet significant genoeg.)
Betrouwbaar: Bekom je dezelfde resultaten als je het onderzoek op dezelfde manier maar later of
bij een andere steekproef herhaalt?
(vb: je doet het experiment in drie jaartallen en je bekomt altijd hetzelfde resultaat, dan is het
betrouwbaar.)
Validiteit: Meten wat je wil meten is niet eenvoudig. Zijn de begrippen uit de theorie echt
gemeten?
(vb: Ik heb 2 belangrijke begrippen in dit experiment namelijk de les bijwonen en de slaagkans. Als
ik laat aantekenen dat de student fysiek aanwezig was, heeft die dan ook echt de les bijgewoond
en niet berichtjes zitten sturen, praten of dromen? Ben je even geslaagd als je 50% haalt als dat je
80% haalt? Of Nederlandstalige intelligentie tests afgenomen bij mensen waarbij hun moedertaal
niet Nederlands is, dan moet je je afvragen of het resultaat te maken heeft met intelligentie of
gewoon omdat ze de taal niet begrijpen.)
1.2.3 Doelstellingen van de psychologie
Niet elke psycholoog handelt volgens die methode. Een psycholoog die in gesprek is met een student
over de studiekeuze voert geen experiment uit. Dat heeft te maken met een verschillend doel voor de
theoretische en toegepaste psychologie.
1.2.3.1 Theoretische psychologie
(3 doelstellingen)
In de theoretische psychologie is de wetenschappelijke werkwijze belangrijk. Er is discussie nodig om tot
het doel te komen: algemene uitspraken of wetmatigheden over gedragingen formuleren.
1) Beschrijven: Voor het beantwoorden van vragen moet hij eerst fenomenen of verschijnselen
nauwkeurig omschrijven.
2) Verklaren: oorzaken van fenomenen/verschijnselen opzoeken.
3) Voorspellen: Als een psycholoog de oorzaak van het fenomeen/ verschijnsel kent, weet hij dat de
gevolgen zich herhalen als de oorzaak nog eens optreedt.
Veel aspecten van het menselijk gedrag zijn voorspelbaar maar toch is het onmogelijk om het
volledig in wetmatigheden samen te brengen. De mens is immers uniek wat maakt dat waterdichte
voorspellingen uitgesloten zijn.
1.2.3.2 Toegepaste psychologie
Men wil vooral het gedrag beïnvloeden. Diepgaande kennis kan de basis zijn waarop praktijkgerichte
orthopedagogen steunen bij het begeleiden van mensen naar verandering. Een praktijkgerichte
orthopedagoog zal op kritische wijze kennis nemen van de theorie om die ook kritisch toe te passen.
2
,1.3 Definitie van gedrag
De bestudering van het gedrag. Gedrag is een zinvolle reactie op een zinvolle stimulus (= prikkel)
1.3.1 Onderscheid betekenisloze en zinvolle stimulus en reacie
We maken een onderscheid tussen de betekenisloze en betekenisvolle/zinvolle stimulus. Heeft de
persoon betekenis gegeven aan de stimulus?
s: betekenisloze stimulus / stimulus (vb: er is veel wind)
S: zinvolle/ betekenisvolle stimulus (vb: ik vind veel wind onaangenaam) betekenis gegeven aan
de stimulus
We maken een onderscheid tussen een automatisch fysiologische reactie en de zinvolle reactie of een
reactie die men bewust/ onbewust heeft gekozen.
r: fysiologische reactie (vb: ik krijg kippenvel van de wind op mijn huid)
R: zinvolle reactie (vb: ik blijf niet stilstaan in de wind, ik wandel naar een aangenamere plek)
1.3.2 Onderscheid objectief waarneembaar en interpretatie
We maken een onderscheid tussen objectief waarneembaar / interpreteren en subjectieve informatie
die een persoon ons geeft.
Objectief waarneembaar: stimulus en fysiologische reactie (vb: het regent) Maar dit is niet altijd met
het blote oog waar te nemen. (vb: een verhoogde hartslag, je kan het meten maar moeilijk zien)
Interpretatie, subjectief: zinvolle stimulus en zinvolle reactie (vb: kiekenvlees door de koude of door
het eng verhaal?)
We gaan vaak te snel over het interpreteren heen en moeten meer te weten komen over de basis
waarop we die interpretatie maken.
Een praktijkgerichte orthopedagoog zou zijn interpretaties moeten controleren. Ze zouden een
onderscheid moeten kunnen maken tussen objectief waarneembaar gedrag en interpretatie.
1.4 Wat zijn interne processen
Interne processen: gedachten, gevoelens, verlangens (niet zomaar waarneembaar) maken dat een
(betekenisloze) stimulus een zinvolle situatie wordt en dat er een zinvolle reactie volgt. Omdat ze niet
zomaar waarneembaar zijn kunnen we ze moeilijk toetsen / meten zoals wel vereist is in de
wetenschappelijke methode.
(vb: Is een begrip als ‘depressie’ meetbaar? Zijn er fysische processen in het lichaam die dat meetbaar
maken, zodat een arts een diagnose kan stellen?)
1.5 Wanneer nemen we dan iets voor “waar” aan?
Het resultaat van een onderzoek kan slechts een aantal voorlopige conclusies geven.
- Convergerende evidentie: hoe meer verschillende onderzoeksresultaten in dezelfde richting wijzen, hoe
dichter we bij de waarheid denken te komen. Onderzoeken herhalen, herhalen, herhalen, etc.
- Uitspraak die door wetenschappers in gedachten moet worden gehouden:
Einstein: “Een conclusie is de plaats waar we het denken moe zijn”.
3
, 2. Geschiedenis van de psychologie
2.1 De vroege psychologie
2.1.1 Structuralisme
1879 (begin wetenschappelijke psychologie): De Duitse psycholoog Wilhelm Wundt richt het eerste
Psychologisch Laboratorium op in Leipzig.
Werd geïnspireerd door chemie. (Periodieke systeem was een revolutionaire theorie die orde bracht)
Structuralisten: wetenschappelijke psychologen die opzoek gaan naar de bouwstenen en de
structuur van de menselijke psyche (psyche: alles wat in mensen hun hoofd omgaat)
Niet iedereen gaat hiermee akkoord, er worden nieuwe ontdekkingen gedaan die andere critici
weer in vraag stellen en een alternatieve theorie voorstellen. Zo evolueert de wetenschap.
2.1.2 Functionalisme
“Hoe kan het bewustzijn ons helpen om de problemen van alledag beter te hanteren?” is volgens
John Dewey een belangrijke inspiratiebron.
In de hedendaagse psychologie zijn nog steeds sporen van zowel structuralisme als functionalisme.
Maar geen enkele psycholoog zal zich nog zo noemen, daarvoor zijn er te veel verschillende visies
ontstaan die streven naar meer inzicht in de menselijke psyche.
2.2 Verschillende invalshoeken (5)
2.2.1 De biologische invalshoek
Psychologen zijn op zoek naar de rol van erfelijkheid, het zenuwstelsel en het endocriene stelsel in ons
gedrag. Ook de studie van hersengolven en effecten van neurologische aandoeningen (vb:
hersenbloeding, ziekte van parkingson) op ons gedrag onderzoeken zij.
2.2.2 De evolutionaire invalshoek
Psychologen (in navolging Darwin) zoeken naar verklaringen van ons gedrag door te onderzoeken wat
we overerven van onze grootouders en waarom dat gedrag toen en nu nuttig was.
Het functionele van een bepaald gedrag leidt tot natuurlijke selectie. Individuen met psychische en
lichamelijke kenmerken die een antwoord zijn op uitdagingen worden bevoordeeld: overleven en meer
kans op voortplanten. Evolutionaire theoriën zijn vaak populair omwille van hun eenvoudige
verklaringen.
2.2.3 De cognitieve invalshoek
Hoe we ons ervaringen interpreteren is een belangrijke schakel in de verklaring van ons gedrag en
vinden we terug in de cognitivistische visie.
Cognitieve psychologen gaan op zoek naar de mentale processen die ons gedrag beïnvloeden.
2.2.4 De psychodynamische invalshoek
(Freud) Er werd vanuit gegaan dat de menselijke geest gestuurd wordt door onze energie die zich
doorheen onze psyche begeeft. (vb: verdrongen herinneringen, trauma’s, verborgen agressie, …) Het
zijn sterke impulsen die ons onbewust regeren. De slaap is hiernaar “de koninklijke weg”.
Deze visie heeft een sterke invloed gehad op het ontstaan van psychotherapie of gesprekstherapie.
2.2.5 De humanistische invalshoek
Zijn de tegenhangers van de psychodynamische theorieën en het koele wetenschappelijke denken.
Humanistische psychologen leggen de nadruk op het belang van de vrije wil.
4