Belangrijke vragen die je jezelf moet stellen bij het studeren zijn:
- wie is betrokken bij de reactie
- waar geschiedt de reactie
- waarom is de reactie daar
De cursus moet je niet enkel verticaal, maar ook horizontaal studeren.
Hoofdstuk 1: introductie van het immuunsysteem
redundantie: bepaalde functie kan door verschillende spelers worden uitgevoerd
pleiotropie: 1 speler kan verschillende functies hebben
Het immuunsysteem heeft veel functies. De normale functie is ons verdedigen. Het
immuunsysteem moet de gastheer verdedigen tegen pathogenen, tumoren en bepaalde
toxines.
→ pathogenen= micro-organismen: (virussen), bacterien, schimmels, parasieten
→ toxines: gif, tetatoxine…
→ tumor surveillantie: kijken of er ergens een kanker ontstaat en zo ja proberen het proces
in de kiem te smoren.
Het immuunsysteem is ook belangrijk voor de homeostase. We hebben een cell turnover.
Elke dag gaan cellen dood (apoptose) en die moeten worden opgeruimd.
Het immuunsysteem moet om deze functies te kunnen uitoefenen, onderscheid maken
tussen wat lichaamseigen en wat lichaamsvreemd is.
→ lichaamseigen: er vanaf blijven
→ lichaamsvreemd: EVENTUEEL iets aan doen→ onderscheid maken tussen schadelijk en
onschadelijk
Het immuunsysteem ligt verspreid over ons hele lichaam.
→ grote uitdaging: diversiteit van de pathogenen: antwoord van immuunsysteem op
kankercel verloopt anders dan antwoord op micro-organisme bv
→ type en plaats (extracellulair of intracellulair) pathogeen bepaalt respons van
immuunsysteem
⇒ nood aan snel, verspreid, efficiënt, complex systeem
vbn:
- banaal rhinovirus (verkoudheid): kan epitheel neus beschadigen en zo op zoek gaan
naar gastheercellen
- mug (malaria, zika…): vrouwelijke mug heeft humaan bloed→ huidbarrière
doorboren en parasieten gebruiken deze weg
Extra- en intracellulair:
1) extracellulaire pathogenen (buiten gastheercel)
→ bacteriën, schimmels en parasieten
→ bereikbaar voor humorale verdediging
→ aangeboren: complement, collectinen, defensinen, monocyten/MF, neutrofielen…
1
, → verworven: Ig (B cellen), CD4 + Th2, Th17
2) intracellulaire pathogenen
→ sommige bacteriën (microbacterien), virussen
→ onbereikbaar voor humorale verdediging
→ op andere manier de pathogenen vernietigen⇒ cellulaire verdediging: altijd
collateral damage aan verbonden: in onze gastheercel (bv levercel) zit hepatitis B virus→
levercel wordt in apoptose gejaagd doordat NK cel virus detecteert
→ cellulaire verdediging:
→ aangeboren: NK
→ verworven: Th1, CD8 + CTL
Humoraal vs cellulaire immuniteit:
Humoraal: start met binding van antigeen aan een specifieke B-lymfocyt. Deze cel gaat zich
vervolgens delen en differentiëren tot een antilichaam producerende plasmacel. De
uitgescheiden antilichamen zorgen vervolgens voor het onschadelijk maken van
micro-organismen.
Cellulair: start met specifieke, maar indirecte herkenning van een antigeen door een T
helper lymfocyt of door een cytotoxische T lymfocyt. De T lymfocyten gaan vervolgens delen
en differentiëren zich tot effector-helper-T-lymfocyten of tot
effector-cytotoxische-T-lymfocyten.
→ effector T helper lymfocyten produceren cytokinen. Dit zijn kleine eiwitten die heel wat
immunologische processen reguleren (bv fagocytose en killing capaciteit van macrofagen).
→ effector T helper lymfocyten + cytokinen versterken ook de activatie en differentiatie van
B lymfocyten.
→ effector cytotoxische T lymfocyten herkennen viruseiwitten in MHC1 van geïnfecteerde
cellen→ geïnfecteerde cel wordt vervolgens gedood.
!Belangrijk: niet elke lymfocyt differentieert meteen tot effectorcel. Sommige cellen
differentiëren tot geheugencellen.
⇒ De antigeenpresenterende cellen behoren tot het aangeboren immuunsysteem. De
geactiveerde B- en T-cellen behoren tot het verworven immuunsysteem.
1
MHC: major histocompatibility complex: moleculen met een groeve waarin antigeen peptiden in
passen en zo gepresenteerd kunnen worden aan cellen van het immuunsysteem
2
,Cytokines en chemokines:
redundantie: bepaalde functie kan door verschillende cytokines worden uitgevoerd
pleiotropie: 1 cytokine kan verschillende functies hebben
!Ontsteking is absoluut noodzakelijk om tot een immuun antwoord te komen en kan je enkel
hebben in gevasculariseerd weefsel!
Barrières en verdediging:
1. Barrières
→ niet immunologisch en immunologisch (humoraal en cellulair)
● immunologisch: aangeboren of verworven
casus:
tuinman snijdt met vuil snoeimes in vinger→ ‘s avonds kloppende rode gezwollen vinger→
dag nadien nog meer zwelling, okselklieropzetting en koorts→ bij huisarts etter puncteren +
antibiotica→ meteen minder pijn→ wijken van de koorts en ontzwellen klier
→ 5 tekenen van lokale inflammatie: rubor (roodheid), calor (warmte), tumor (zwelling), dolor
(pijn), function leasa (functiebeperking)
● niet immunologisch
- fysisch
→ huid: meerlagige acellulaire hoornlaag→ extreem moeilijk voor pathogenen om
hierdoor te geraken
→ mucosa: kunnen verschillen van plaats tot plaats (meeste zijn eenlagig)
→ epitheelcellen hangen aan elkaar door tight junctions: bepaalde
pathogenen kunnen dit kapot maken (bv toxine Vibrio cholerae)
→ andere pathogenen werken transepitheliaal (bv Covid 19)
→ flow en turbulentie (speeksel, urine, lucht…)
→ bv.: urinaire flow: bij vrouwen is de urethra korter en zo kunnen kiemen
makkelijker binnendringen
→ desquamatie (afschilfering)
→ trilharen
- chemisch
→ pH (maag, urine)
→ vetzuren (huid), proteasen (lysozyme: traanvocht)
→ traanvocht is zeer efficiënte barrière
- biologisch
→ normale flora: kolonisatieresistentie: aanwezigheid van commensale
micro-organismen→ creëren een milieu zodanig dat een wel ziekmakend micro
organisme geen kans maakt (gebruik antibiotica)
→ scheppen anaërobe of zure toestand
De barrière kan in het verloop van het orgaan veranderen.
→ vb.: luchtweg: barrière in de hoofdbronchi ziet er anders uit dan in de longblaasjes→ geen
trilharen in de alveoli want zou gasuitwisseling in de weg staan
3
, 2. immunologische verdediging
- aangeboren immuunsysteem
→ noemt men ook wel het -niet klonaal, niet specifiek of ‘innate’ immuunsysteem
- verworven immuunsysteem
→ noemt men ook wel het klonaal, specifiek of ‘adaptive’ immuunsysteem
bv.: lichaam heet neutrofielen van zichzelf→ pathogeen komt binnen→ systeem wordt
geactiveerd: bij groot pathogeen zijn nieuwe neutrofielen nodig→ signaal nr beenmerg:
beenmerg gaat sneller werken= niet-klonaal
klonaal= cel krijgt signaal om te vermenigvuldigen
niet-specifiek= bv neutrofiel→ maakt niet uit wat die doet, als het maar dood is→ geeft wat
zijwaartse schade
specifiek= tegen cel zeggen welke gepakt moet worden en welke ongedeerd moet blijven→
geen zijwaartse schade
Functie aangeboren immuunsysteem:
Het aangeboren (innate) IS: FUNCTIE
Cellulair Fagocyten(bacteriën) -> Fagocytose / degranulatie > ontsteking
NK(virussen) -> Apoptose geïnfecteerde cel (~ CTL)
ILC’s -> ondersteunende cel (~ Th)
DC (pathogenen) -> Communicatie
metadaptieve IS (1e synaps)
Humoraal Lactoferrin, defensins, “ondersteunende” functies (bactericide,
CRP, bacteriostatisch, opsonisatie)
complement, …
Veralgemeend, onmiddellijk (geen expansie; min), aangeboren,
Pattern recognition (“restricted” repertoire): (PAMPS:pathogen associated molecular
patterns). Ook alarmines (DAMPs: danger-associated …) Verschillende pattern recognition
receptors /cel
→ 'ondersteunende functie’ van humoraal: bacteriën remmen, virussen remmen
(bacteriostatisch/virostatisch), bacteriën/virussen doden (bactericide, virucide)
→ Aangeboren systeem moet meteen kunnen reageren.
4