Examenvragen Methodisch Handelen
(verzameling van werkelijke examenvragen door studenten doorheen de jaren en wat extra uitleg erbij indien
de docent de vraag anders zou formuleren)
1. Gedragsanalyse + ICF model
ICF Model invullen + gedragsanalyse maken - Casus is gegeven
zelf alle kaders tekenen en benoemen
+ soort associatie (sequenteel / referentieel) + hoe associatie tot stand komt
Aandoening / ziekte
Functies en Anatomische eigenschappen
- onderdelen vh menselijk lichaam & functies (bv. geluiddetectie - stem - spraak - ademhalingstelsel)
- mentale eigenschappen (bv. aandacht - geheugen - temperament)
- stoornissen = afwijkingen anatomisch & verlies van functie
(bv. stembandverlamming - stotteren - verhemeltespleet - perceptief gehoorverlies)
Activiteiten
- iemands handelen & beperkingen mbt toepassingen daarvan (stereotiepe gedragingen)
- onderdeel van iemands dagelijkse routine (bv. zelfverzorging)
(bv: spraak & taalontwikkeling, lezen, computer bedienen, voedsel doorslikken, zich wassen …)
Participatie
- deelname aan het sociaal-maatschappelijk leven in de verschillende rollen daarbij
(bv. moeder, partner, collega, scoutsleider, vriendin, lid ve vereniging, …)
- participatieproblemen: moeilijkheden met interacties in de context waarin men leeft
(bv. vriendjes maken, romantische relatie aangaan, beroep uitoefenen, lid vd leesclub, …)
Externe factoren
- de fysieke en sociale omgeving waarin iemand leeft
- toegang tot diensten, producten en technologie (logopedist)
- mate waarin iemand ondersteund wordt en attitude & reacties vd omgeving (familie, relaties, juf, …)
Persoonlijke factoren
- geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, ras - gewoonten
- persoonlijke copingsstijl - fitheid
- functie / beroep / opleiding - geloofsovertuiging
- emoties (voelt zich… ) - cognitieve of psychologische factoren
- tevredenheid (sociaal & professioneel welbevinden) - waardesysteem
Methodisch Handelen 1
, 2. Soort gedragsgevolg benoemen (volledige naam + symbool). Tekst is gegeven.
Bekrachtiging = aangenaam gevolg
+s+ = positieve bekrachtiging (= aangename prikkel treedt op)
-s- = negatieve bekrachtiging (= onaangename prikkel gaat weg)
°s- = negatieve bekrachtiging (= onaangename prikkel blijft uit)
Bestraffing = onaangenaam gevolg
+s- = positieve bestraffing (= onaangename prikkel treedt op)
-s+ = negatieve bestraffing (= aangename prikkel gaat weg)
°s+ = negatieve bestraffing (= aangename prikkel blijft uit)
Tips gedragsanalyse invullen:
- Check je prikkel / situatie -> indien voorheen neutrale prikkel: dit kan nooit pesten/pijn zijn
- Sequenteel / Referentieel -> benoem + beargumenteer (zonder argument, geen punten)
- 4 manieren van leren -> via welke manier is dit tot stand gekomen
(leren uit eigen ervaring - modelleren - informatief leren - imaginair leren)
- Voorzie elke cel vd juiste titel (verwachte positieve gevolgen - reële negatieve gevolgen)
- emotie & fysiologische reactie ≠ betekenis
- wees zo volledig en duidelijk mogelijk
Methodisch Handelen 2
, 3. Basiscomponenten van kritisch denken
- Interpretatie: argument identificeren, begrijpen en verhelderen voor jezelf
- Evaluatie: beoordeling van de kwaliteit en aannemelijkheid van een redenering
(gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek/bewijs - zijn er alternatieven?)
- Metacognitie: - bewustzijn en kunnen analyseren van de eigen denkprocessen
- bewustzijn wanneer men iets niet weet
- om zo de eigen keuzes te verbeteren
4. Hoe kan je veerkracht vergroten voorafgaand aan een evenement
Eigenschappen die bijdragen aan veerkracht (vooraf aanwezige kenmerken vd persoon):
- succeservaringen
- een natuurlijke planner zijn
- zelfreflectie
- uit een warme thuissituatie komen
=> Veerkracht kan vergroot worden door therapie. Mensen kunnen groeien, inzichten en
vaardigheden verwerven.
5. Welk classificatiesysteem past bij het biomedisch model
-> ICD-11 (=international classification of diseases - 11e uitgave: meest recente?)
6. Geef 8 voorbeelden van persoonlijke factoren
(geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, ras zijn al gegeven)
- persoonlijke copingsstijl
- functie / beroep
- opleiding
- gewoonten
- fitheid
- geloofsovertuiging
- waardesysteem
- tevredenheid (sociaal en professioneel welbevinden)
- cognitieve of psychologische factoren
7. Verschil tussen vermijdingsgedrag en ontsnappingsgedrag
Vermijdingsgedrag:
- het onprettige ontlopen / voorkomen
= het uitblijven van een onaangename prikkel (°s-)
- passief vermijdingsgedrag: opzettelijk niét handelen
Bv: kind met leerstoornis die zich niet meer aanbiedt om hardop te lezen in de klas
- actief vermijdingsgedrag: extra compenserende gedragingen - veiligheidsgedragingen
Bv: veelvuldig handenwassen van een persoon met smetvrees
Ontsnappingsgedrag:
- een einde trachten te maken aan een reeds aanwezige onprettige situatie
= het beëindigen van een onaangename prikkel (-s-)
Bv. kind dat plots buikkrampen simuleert tijdens een moeilijke rekenoefening
Methodisch Handelen 3
(verzameling van werkelijke examenvragen door studenten doorheen de jaren en wat extra uitleg erbij indien
de docent de vraag anders zou formuleren)
1. Gedragsanalyse + ICF model
ICF Model invullen + gedragsanalyse maken - Casus is gegeven
zelf alle kaders tekenen en benoemen
+ soort associatie (sequenteel / referentieel) + hoe associatie tot stand komt
Aandoening / ziekte
Functies en Anatomische eigenschappen
- onderdelen vh menselijk lichaam & functies (bv. geluiddetectie - stem - spraak - ademhalingstelsel)
- mentale eigenschappen (bv. aandacht - geheugen - temperament)
- stoornissen = afwijkingen anatomisch & verlies van functie
(bv. stembandverlamming - stotteren - verhemeltespleet - perceptief gehoorverlies)
Activiteiten
- iemands handelen & beperkingen mbt toepassingen daarvan (stereotiepe gedragingen)
- onderdeel van iemands dagelijkse routine (bv. zelfverzorging)
(bv: spraak & taalontwikkeling, lezen, computer bedienen, voedsel doorslikken, zich wassen …)
Participatie
- deelname aan het sociaal-maatschappelijk leven in de verschillende rollen daarbij
(bv. moeder, partner, collega, scoutsleider, vriendin, lid ve vereniging, …)
- participatieproblemen: moeilijkheden met interacties in de context waarin men leeft
(bv. vriendjes maken, romantische relatie aangaan, beroep uitoefenen, lid vd leesclub, …)
Externe factoren
- de fysieke en sociale omgeving waarin iemand leeft
- toegang tot diensten, producten en technologie (logopedist)
- mate waarin iemand ondersteund wordt en attitude & reacties vd omgeving (familie, relaties, juf, …)
Persoonlijke factoren
- geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, ras - gewoonten
- persoonlijke copingsstijl - fitheid
- functie / beroep / opleiding - geloofsovertuiging
- emoties (voelt zich… ) - cognitieve of psychologische factoren
- tevredenheid (sociaal & professioneel welbevinden) - waardesysteem
Methodisch Handelen 1
, 2. Soort gedragsgevolg benoemen (volledige naam + symbool). Tekst is gegeven.
Bekrachtiging = aangenaam gevolg
+s+ = positieve bekrachtiging (= aangename prikkel treedt op)
-s- = negatieve bekrachtiging (= onaangename prikkel gaat weg)
°s- = negatieve bekrachtiging (= onaangename prikkel blijft uit)
Bestraffing = onaangenaam gevolg
+s- = positieve bestraffing (= onaangename prikkel treedt op)
-s+ = negatieve bestraffing (= aangename prikkel gaat weg)
°s+ = negatieve bestraffing (= aangename prikkel blijft uit)
Tips gedragsanalyse invullen:
- Check je prikkel / situatie -> indien voorheen neutrale prikkel: dit kan nooit pesten/pijn zijn
- Sequenteel / Referentieel -> benoem + beargumenteer (zonder argument, geen punten)
- 4 manieren van leren -> via welke manier is dit tot stand gekomen
(leren uit eigen ervaring - modelleren - informatief leren - imaginair leren)
- Voorzie elke cel vd juiste titel (verwachte positieve gevolgen - reële negatieve gevolgen)
- emotie & fysiologische reactie ≠ betekenis
- wees zo volledig en duidelijk mogelijk
Methodisch Handelen 2
, 3. Basiscomponenten van kritisch denken
- Interpretatie: argument identificeren, begrijpen en verhelderen voor jezelf
- Evaluatie: beoordeling van de kwaliteit en aannemelijkheid van een redenering
(gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek/bewijs - zijn er alternatieven?)
- Metacognitie: - bewustzijn en kunnen analyseren van de eigen denkprocessen
- bewustzijn wanneer men iets niet weet
- om zo de eigen keuzes te verbeteren
4. Hoe kan je veerkracht vergroten voorafgaand aan een evenement
Eigenschappen die bijdragen aan veerkracht (vooraf aanwezige kenmerken vd persoon):
- succeservaringen
- een natuurlijke planner zijn
- zelfreflectie
- uit een warme thuissituatie komen
=> Veerkracht kan vergroot worden door therapie. Mensen kunnen groeien, inzichten en
vaardigheden verwerven.
5. Welk classificatiesysteem past bij het biomedisch model
-> ICD-11 (=international classification of diseases - 11e uitgave: meest recente?)
6. Geef 8 voorbeelden van persoonlijke factoren
(geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, ras zijn al gegeven)
- persoonlijke copingsstijl
- functie / beroep
- opleiding
- gewoonten
- fitheid
- geloofsovertuiging
- waardesysteem
- tevredenheid (sociaal en professioneel welbevinden)
- cognitieve of psychologische factoren
7. Verschil tussen vermijdingsgedrag en ontsnappingsgedrag
Vermijdingsgedrag:
- het onprettige ontlopen / voorkomen
= het uitblijven van een onaangename prikkel (°s-)
- passief vermijdingsgedrag: opzettelijk niét handelen
Bv: kind met leerstoornis die zich niet meer aanbiedt om hardop te lezen in de klas
- actief vermijdingsgedrag: extra compenserende gedragingen - veiligheidsgedragingen
Bv: veelvuldig handenwassen van een persoon met smetvrees
Ontsnappingsgedrag:
- een einde trachten te maken aan een reeds aanwezige onprettige situatie
= het beëindigen van een onaangename prikkel (-s-)
Bv. kind dat plots buikkrampen simuleert tijdens een moeilijke rekenoefening
Methodisch Handelen 3