Histologie – lymfoide organen
Lymfoide organen zijn rijpingsorganen, zoals: beenmerg, lymfeklier,
thymus, milt, tonsillen, MALT (= mucosa associated lymfoid tissue).
MALT: ligt tussen de binnenwereld en de buitenwereld om bacteriën
en inflatie te detecteren.
(Het lichaam zit vol met lymfevaten end eze voeren extracellualir
interstitieel vocht naar het centraal).
Verschil primaire lymfoide organen en secundaire lymfoide organen:
In de primaire lymfoide organen worden lymfocyten aangemaakt.
- Beenmerg en thymus
In de secundair lymfoide organen verzamelen de rijpe lymfocyten zich en
maken ze contact met antigenen —> immuunrespons.
- Lymfeklieren, milt, tonsillen, MALT
Schildwachtklier: dit is een handig systeem om te zien of een tumor
uitgezaaid is. Dit kan gedetecteerd worden doordat als de uitzaaiing niet in
de eerste klier zit, dat het ook niet in de andere klieren gaat zitten.
Vanuit een ontstekingsgebied gaat een rustende lymfeklier zwellen,
doordat deze actief wordt.
Bij een ontsteking van de tonsillen -> zwelling van de lymfeklieren in de
hals. Deze worden ook pijnlijk, omdat ze snel groeien (1-2 dagen) en ze
zijn omgeven door een kapsel die druk uitoefend -> pijn. Dit gebeurt
langs beide kanten.
Een unilateraal gezwollen lymfeklier (langs 1 kant), die geen pijn geeft, is
gevaarlijk doordat deze wordt veroorzaakt door metastasen.
, Lymfevatenstelsel – ter informatie (voor overzicht)
= netwerk van vaten, weefsels en organen die een rol heeft in de
immuniteit.
- Transport vna lymfe (vloeistof die afvalstoffen, bacteriën… uit de
weefsels voert).
Structuur lymfevatenstelsel:
- Lymfe
- Lymfevaten: netwerk van dunne vaten die lymfe door het lichaam
transporteren.
- Lymfeknoop = lymfeklier: dit zijn kleine structuren die langs de
lymfevaten liggen.
Deze filtreren lymphe en bevatten lymfocyten die de
immuunrespons activeren.
- Lymfoide organen: organen die gespecialiseerd zijn in de productie
en opslag van lymfocyten.
Lymfe circuleeert door het lymfevatenstelsel in 1 richting, van de weefsels
naar de bloedbaan. Lymfevaten bevatten kleppen die voorkomen dat
lymfe terugstroomt.
Lymfklier
Locatie: op lymfebanen
- Functie: filtreren van lymphe, productie van B-lymfocyten en huizen
van T-lymphocyten.
Niet geactiveerde lymfeklieren zijn zeer klein (0,5 cm) en klein.
Structuur van een lymfeklier:
- Kapsel = dik bindweefsel, omgeven door vetweefsel.
Zorgt ervoor dat een lymfeklier niet zwelt +
geeft pijn bij eventuele zwelling.
Het zorgt ervoor dat wat er in een lymfeklier
gebeurt er ook in blijft.
o Metastase in een lymfeklier die in een
lymfeklier blijft => ongevaarlijk.
Metastase te groot en komt uit de lymfeklier =>
gevaarlijk.
, - Cortex = buitenlaag: bevat B-cel rijke follikels. De
cortex bestaat uit een buitenste cortex en een
binnenste cortex.
De buitenste cortex van een lymfeklier bevat
3 structuren: randsinus, trabekelsinus en B-
beleefde follikels.
De binnenste cortex (= paracortex) bevat CD4+ T-
helpercellen en hoog-endotheliale bloedvaten.
- Medulla: binnenlaag
Hoog-endotheliale bloedvaten (HEV) in een lymfeklier = kleine venen die
een selectief doorlaatbaar vermogen hebben.
- Maken transport mogelijk tussen lymfevaten en bloedbaan
- Functie: plaats waar lymfocyten vanuit de bloedbaan het lymfoïde
orgaan binnentreden (lymfocyt- homing).
Ieder lymfeklier ontvangt meerdere afferente lymfevaten en 1 efferent
lymfevat.
De afferente lymfevaten bevatten kleppen in het lumen die ervoor zorgt
dat lymfe in 1 richting stroomt (= unidirectional flow).
- Bij geen kleppen -> zwelling.
Een lymfeklier is verdeeld in verschillende
compartimenten (trabecula).
Sinus: dit is het gebied onder het kapsel dat meegaat
onder de septa. Deze vormen de verbinding tussen de
cortex en de medulla. Er zijn verschillende soorten
sinussen: randsinus en trabekelsinus.
Sinussen zijn afgelijnd met endotheel.
Randsinus = sinus aan de rand: bevat heel veel macrofagen.
- Functie: immunologische functie. Ze maken bacteriën
kapot bij een ontsteking -> de stukjes die overblijven,
komen terecht in de randsinus.
- Dit is de eerste plaats van filtering, dus alle afval (inkt
van tattoo, tumor) komen hierin terecht.
- Bevat heel veel macrofagen (klaar om indringers te
fagocyteren) en reticuline vezels (om de structuur aan elkaar te
houden).
, Instroom en uitstroom van lymfe
Instroom: Lymfe komt de klier binnen via de afferente lymfevaten
(bevatten kleppen, 1 richting stroom). Deze gaan naar de sinussen van de
cortex: randsinus en trabekelsinus.
Uitstroom: de lymfecirculatie eindigt bij de medulla, deze bevat ook
sinussen.de lymfe stroom rond de medullaire koorden (bevatten B cellen,
macrofagen en plasmacellen). Hier bevindt de filtratie en lokale
immuunreactie zich. De gefilterde lymfe verlaat de klier via het efferent
lymfevat, deze verlaat de klier bij de hilus.
Mediastinale lymfeklieren worden donker (zwart -> bruin) naarmate
leeftijd toeneemt door het inademen van stoffig lucht.
Macrofagen fagocyteren bacteriën -> deze worden geknipt en het juiste
epitoop wordt aan het immuunsysteem gepresenteerd -> reactie.
In de cortex liggen vooral B-lymfocyten en in de paracortex (ruimte tussen
cortex en medulla) liggen veel T-cellen.
De follikels hebben een genegenheid structuur: een donkere
rand en een lichter centrum. (Primaire follikels bevatten geen
licht gedeelte <- geen activatie en groei).
Bij stimulatie van de follikels -> deling -> vergroting van de kern, hiervoor
zijn veel eiwitten/enzymes/eneergie nodig, waarvoor mitochondriën nodig
zijn -> cel wordt groter om DNA-replicatie te kunnen doorgaan.
Het kiemcentrum wordt groter doordat deze metabool actiever wordt ->
toename in grootte.
De B-follikels worden gestimuleerd om nieuwe B-cellen te maken. Dit is te
zien doordat het centurm lichter is: er is deling en groei. => secundair
structuur.
Sinushistocytose = een reactief, goedaardig proces: toename
van hisiocyten (macrofagen) in de sinussen van een
lymfeklier.
Voorkomen: bij ontsteking, infecties.
Niet gevaarlijk, maar teken dat lymfeklier actief
werkt.