1. Macro – economische grootheden
(Hiervoor was het micro-economisch) dit is het 2de deel
We gaan kijken naar grote gehelen, alle bedrijven, alle consumenten… heel globale
indicatoren i.p.v. detail
De macro-economische grootheden, waarvan het Bruto Binnenlands Product het
belangrijkste element, komen tot stand door de samenwerking tussen gezinnen
(consumenten), bedrijven (producenten), overheden en het buitenland. (weergegeven in
een economische kringloop)
De economische activiteit van een land bestuderen: Zegt hoe je land/regio het doet
tegenover vb Italië of Nederland etc
1.1 De economische kringloop
= de vereenvoudigde
kringloop
De basis basis; als er alleen gezinnen en bedrijven zouden zijn welke interacties
gebeuren daar
1. Gezinnen verstrekken productieve diensten aan bedrijven (manschappen om te
werken)
2. De bedrijven voegen de productiefactoren (arbeid en grondstoffen) samen tot
productie van goederen en diensten
1+ 2 vormen de goederenstroom in de economie en geeft aanleiding tot 3 + 4
(tegengestelde)
3. In ruil voor productieve prestaties in de bedrijven, krijgen de gezinnen een
inkomen
4. De gezinnen besteden hun volledige inkomen aan de aankoop van
consumptiegoederen
3+ 4 is de geldstroom
, 1.2 Berekening van economische activiteit
3 mogelijke manieren:
Productieoptiek (waarde van de geproduceerde goederen en diensten)
Bestedingsoptiek (uitgaven aan producenten)
Inkomensoptiek (inkomen verdiend voor productieve prestaties)
waarde product = som van de bestedingen = som van vergoedingen betaald aan
productiefactoren (men gaat er van uit dat bij een inkomen voor deze productie (arbeid),
deze producten worden gekocht door de mensen met dit inkomen)
Naast de productie van consumptiegoederen, is er ook nog de productie van
investeringsgoederen
De kringloop is nog te eenvoudig want er moeten nog infrastructuur kosten bijkomen om
vb een brood te maken bij een bakker
Investeringsgoederen: I
I bruto = Iv + Iu + Is
- V = vervangingsinvesteringsgoederen: machines verslijten vb en die moeten dan
vervangen worden en boekkundig worden afgeschreven (kosten die je boekt en
opbrengst opzij zet om een nieuwe te kopen)
- U = uitbreidingsinvesteringsgoederen: vb een tweede machine kopen, hier heb je
extra geld voor nodig, geld dat je gespaard hebt of winst die overschoot
- S = stock op voorraad: investeren in stock, eigen geld, spaargelden van iemand
anders…
Bij uitbreiding zie je dat de productiefactoren groter worden, ze kunnen dus leningen
geven aan gezinnen en hiervan interest vragen, als je aandeelhouder wordt van een
bedrijf verwacht je van het bedrijf wel een deel van de winst (dividend)
Netto investeringsgoederen: In
In = Iu + Is
Vervangingsinvesteringen worden gefinancierd met interne financieringsbron (=
afschrijvingen)
Netto-investeringen worden gefinancierd met spaargeld gezinnen en bedrijven
(Hiervoor was het micro-economisch) dit is het 2de deel
We gaan kijken naar grote gehelen, alle bedrijven, alle consumenten… heel globale
indicatoren i.p.v. detail
De macro-economische grootheden, waarvan het Bruto Binnenlands Product het
belangrijkste element, komen tot stand door de samenwerking tussen gezinnen
(consumenten), bedrijven (producenten), overheden en het buitenland. (weergegeven in
een economische kringloop)
De economische activiteit van een land bestuderen: Zegt hoe je land/regio het doet
tegenover vb Italië of Nederland etc
1.1 De economische kringloop
= de vereenvoudigde
kringloop
De basis basis; als er alleen gezinnen en bedrijven zouden zijn welke interacties
gebeuren daar
1. Gezinnen verstrekken productieve diensten aan bedrijven (manschappen om te
werken)
2. De bedrijven voegen de productiefactoren (arbeid en grondstoffen) samen tot
productie van goederen en diensten
1+ 2 vormen de goederenstroom in de economie en geeft aanleiding tot 3 + 4
(tegengestelde)
3. In ruil voor productieve prestaties in de bedrijven, krijgen de gezinnen een
inkomen
4. De gezinnen besteden hun volledige inkomen aan de aankoop van
consumptiegoederen
3+ 4 is de geldstroom
, 1.2 Berekening van economische activiteit
3 mogelijke manieren:
Productieoptiek (waarde van de geproduceerde goederen en diensten)
Bestedingsoptiek (uitgaven aan producenten)
Inkomensoptiek (inkomen verdiend voor productieve prestaties)
waarde product = som van de bestedingen = som van vergoedingen betaald aan
productiefactoren (men gaat er van uit dat bij een inkomen voor deze productie (arbeid),
deze producten worden gekocht door de mensen met dit inkomen)
Naast de productie van consumptiegoederen, is er ook nog de productie van
investeringsgoederen
De kringloop is nog te eenvoudig want er moeten nog infrastructuur kosten bijkomen om
vb een brood te maken bij een bakker
Investeringsgoederen: I
I bruto = Iv + Iu + Is
- V = vervangingsinvesteringsgoederen: machines verslijten vb en die moeten dan
vervangen worden en boekkundig worden afgeschreven (kosten die je boekt en
opbrengst opzij zet om een nieuwe te kopen)
- U = uitbreidingsinvesteringsgoederen: vb een tweede machine kopen, hier heb je
extra geld voor nodig, geld dat je gespaard hebt of winst die overschoot
- S = stock op voorraad: investeren in stock, eigen geld, spaargelden van iemand
anders…
Bij uitbreiding zie je dat de productiefactoren groter worden, ze kunnen dus leningen
geven aan gezinnen en hiervan interest vragen, als je aandeelhouder wordt van een
bedrijf verwacht je van het bedrijf wel een deel van de winst (dividend)
Netto investeringsgoederen: In
In = Iu + Is
Vervangingsinvesteringen worden gefinancierd met interne financieringsbron (=
afschrijvingen)
Netto-investeringen worden gefinancierd met spaargeld gezinnen en bedrijven