Psychologisch perspectief
Hoofdstuk 8: groepsperceptie
Doelstelling: Beginnersniveau: De student heeft inzicht in hoe personen
denken, zich voelen en zich gedragen tegenover leden van sociale
groepen. Specifiek kan de student processen van sociale categorisering,
stereotypering, vooroordelen en discriminatie theoretisch kaderen en
benoemen.
Studenten hebben in het kader hiervan respect voor andere denk-,
gevoels- en handelingswijzen binnen andere culturen en zijn hierbij
waakzaam voor het gevaar van stereotypering en vooroordelen. Deze
doelstelling kadert binnen de IIC: 'openheid, herkenning en respect: zich
inleven in andere denk-, gevoels-en handelingswijzen en hiermee
respectvol omgaan' en binnen de IIC: 'Detecteren van culturele verschillen,
vaststellen van interculturele confrontaties en botsingen’.
1. Sociale categorisering
Sociale categorisering=
op basis van bepaalde kenmerken mensen spontaan als behorend tot
een of andere sociale categorie ervaren
maakt de sociale werkelijkheid overzichtelijker
kan aanleiding geven tot een vertekend beeld, misverstanden en
conflicten
het indelen in sociale categorieën
Het indelen in sociale categorieën:
persoonswaarneming => sociale categorisering
Welke categorie? Afhankelijk van opvallende kenmerken bij de persoon
of spontaan bewust worden van de categorie.
Het indelen in sociale categorieën:
Sociale categorie = vage voorstelling van een groep mensen die
aantal eigenschappen gemeenschappelijk hebben
Prototypische kenmerken = eigenschappen waarmee de ene groep
zich onderscheidt van de andere
Het indelen in sociale categorieën:
Prototype bevat:
descriptief aspect
evaluatieve component
prescriptief aspect
Nut: snelle inschatting wat we van anderen kunnen verwachten en hoe
we ons best kunnen gedragen.
Vervorming van de groepsperceptie:
, Nadeel van sociale categorisering= vereenvoudiging van de
werkelijkheid
assimilatie: verschillen binnen een categorie afzwakken
contrast: verschillen tussen categorieën vergroten
ik, wij, en de andere
sociale-identiteitstheorie:
mensen ervaren zich als behorend tot bepaalde sociale
categorieën/groepen belangrijk voor zelfbeeld
= persoonlijke identiteit + sociale identiteiten -> haken in op elkaar,
sociale identiteit heeft invloed op je persoonlijke identiteit
meerdere sociale identiteiten:
afhankelijk van de situatie/context treedt bepaalde sociale identiteit
verscherpt naar voren (cfr. fundamentalisme) -> je kan meerdere
dingen tegelijk hebben
verschil in behandeling van wij- en zij-groep:
wij-groep (in-group) = de groep waartoe we behoren
zij-groepen (out-groups) = alle groepen waar we niet toe behoren
positief gewaardeerde groep => positief zelfbeeld:
middel om dit te bereiken: kwaliteiten van de wij-groep
benadrukken en negatieve eigenschappen van de wij-groep
relativeren
wij-groepsfavoritisme: bevoordelen van de eigen groep ten
koste van andere groepen
Houding tegenover de wij-groep:
wij-groepsfavoritisme versterkt wanneer de verbondenheid
toeneemt
attributie van gedrag van leden van de wij-groep = analoog aan
attributie eigen gedrag (actor-observatoreffect en
zelfbedieningstendens)
negatief gedrag => externe attributie
positief gedrag => interne attributie
Houding tegenover de zij-groep:
Hoofdstuk 8: groepsperceptie
Doelstelling: Beginnersniveau: De student heeft inzicht in hoe personen
denken, zich voelen en zich gedragen tegenover leden van sociale
groepen. Specifiek kan de student processen van sociale categorisering,
stereotypering, vooroordelen en discriminatie theoretisch kaderen en
benoemen.
Studenten hebben in het kader hiervan respect voor andere denk-,
gevoels- en handelingswijzen binnen andere culturen en zijn hierbij
waakzaam voor het gevaar van stereotypering en vooroordelen. Deze
doelstelling kadert binnen de IIC: 'openheid, herkenning en respect: zich
inleven in andere denk-, gevoels-en handelingswijzen en hiermee
respectvol omgaan' en binnen de IIC: 'Detecteren van culturele verschillen,
vaststellen van interculturele confrontaties en botsingen’.
1. Sociale categorisering
Sociale categorisering=
op basis van bepaalde kenmerken mensen spontaan als behorend tot
een of andere sociale categorie ervaren
maakt de sociale werkelijkheid overzichtelijker
kan aanleiding geven tot een vertekend beeld, misverstanden en
conflicten
het indelen in sociale categorieën
Het indelen in sociale categorieën:
persoonswaarneming => sociale categorisering
Welke categorie? Afhankelijk van opvallende kenmerken bij de persoon
of spontaan bewust worden van de categorie.
Het indelen in sociale categorieën:
Sociale categorie = vage voorstelling van een groep mensen die
aantal eigenschappen gemeenschappelijk hebben
Prototypische kenmerken = eigenschappen waarmee de ene groep
zich onderscheidt van de andere
Het indelen in sociale categorieën:
Prototype bevat:
descriptief aspect
evaluatieve component
prescriptief aspect
Nut: snelle inschatting wat we van anderen kunnen verwachten en hoe
we ons best kunnen gedragen.
Vervorming van de groepsperceptie:
, Nadeel van sociale categorisering= vereenvoudiging van de
werkelijkheid
assimilatie: verschillen binnen een categorie afzwakken
contrast: verschillen tussen categorieën vergroten
ik, wij, en de andere
sociale-identiteitstheorie:
mensen ervaren zich als behorend tot bepaalde sociale
categorieën/groepen belangrijk voor zelfbeeld
= persoonlijke identiteit + sociale identiteiten -> haken in op elkaar,
sociale identiteit heeft invloed op je persoonlijke identiteit
meerdere sociale identiteiten:
afhankelijk van de situatie/context treedt bepaalde sociale identiteit
verscherpt naar voren (cfr. fundamentalisme) -> je kan meerdere
dingen tegelijk hebben
verschil in behandeling van wij- en zij-groep:
wij-groep (in-group) = de groep waartoe we behoren
zij-groepen (out-groups) = alle groepen waar we niet toe behoren
positief gewaardeerde groep => positief zelfbeeld:
middel om dit te bereiken: kwaliteiten van de wij-groep
benadrukken en negatieve eigenschappen van de wij-groep
relativeren
wij-groepsfavoritisme: bevoordelen van de eigen groep ten
koste van andere groepen
Houding tegenover de wij-groep:
wij-groepsfavoritisme versterkt wanneer de verbondenheid
toeneemt
attributie van gedrag van leden van de wij-groep = analoog aan
attributie eigen gedrag (actor-observatoreffect en
zelfbedieningstendens)
negatief gedrag => externe attributie
positief gedrag => interne attributie
Houding tegenover de zij-groep: