Samenvatting algemene economie
Inleiding: les 1 26/9
Wat doet de economische wetenschap?
Inzicht geven id maatschappelijke organisatie (vanuit een specifieke invalshoek)
Om betere beslissingen te kunnen nemen in het dagelijks leven, om de problemen vd
wereld waarin we leven beter te begrijpen en om een beter beleid te kunnen voeren
Het fundamenteel economisch probleem: veelvuldige behoeften vs schaarse middelen
Wie kiest, geeft iets anders op = opportuniteitskost = de waarde van het beste alternatief
dat men opgeeft door deze keuze te maken
Vb: je koos voor studeren ipv werken, loon dat je kon verdienen = opportuniteitskost
Definitie economie
1. een sociale wetenschap die tot voorwerp heeft het beheer van schaarse middelen
=> dit beheer vd beschikbare middelen omvat 3 typische problemen:
1) Allocatieprobleem: wat, hoeveel en hoe produceren?
2) Verdelings(=distributie) probleem: voor wie produceren? De voordelen?
3) Stabilisatieprobleem: nastreven volledige aanwending van de middelen
Micro- en macro-economie
1) Micro gaat na hoe individuen en bedrijven (individuele economische agenten)
beslissingen nemen
1. Vnl betrekking op allocatie en distributieprobleem
2) Macro bekijkt het geaggregeerde niveau en bestudeert vraagstukken die de eco als
geheel beïnvloeden
2. Vnl betrekking op stabilisatieprobleem
Zie voorbeelden dia 19
Het productieproces
Productie: alle activiteiten
1. Waardoor goederen en diensten tot stand w gebracht (economische goederen =
consumptie- en kapitaalgoederen)
2. En op gepaste tijd en plaats ter beschikking w gesteld van consumenten
3. Door inzet van schaarse middelen (de prodfactoren: arbeid, natuur en kapitaal)
De productiefactoren
1. Arbeid (L)
2. Natuur (N)
3. Kapitaal (K)
Eigenlijke productiefactoren
4. Ondernemersinitiatief (creativiteit ondernemer)
,Schema van het productieproces (omwegproductie)
Kapitaal = afgeleide productiefactor die niet
rechtstreeks bijdraagt aan consumptie
De productiefunctie
= een technische relatie tss de hoeveelheid productiefactoren (inputs) en de max hoeveelheid
economische goederen (output) die men daarmee kan produceren
X = f(L,N,K) met
1. X = hoeveelheid output
2. L = hoeveelheid arbeid
3. N = hoeveelheid natuur
4. K = hoeveelheid kapitaal
5. F = een bep functionele vorm (f)
We veronderstellen N en K constant
Positief verband input (arbeid) en output
=> marginaal product arbeid > 0
(toename in productie/output als we
een klein beetje extra inzetten van
arbeid)
Van 1 nr 2, MP = 4, van 2 nr 3, MP = 3…
Productiefunctie graan
, Afnemend MP van
arbeid => concaaf
verloop
productiefunctie
Productiefunctie kleding
Constant MP
arbeid =>
lineair verloop
prodfunctie
De productiemogelijkhedencurve: graan en kleding
Opportuniteitskost wordt groter en groter naarmate we 1 kledingstuk extra produceren (stippelijn)
Productiemogelijkhedencurve
= geeft alle combi’s van goederen en diensten die kunnen geproduceerd worden bij volledige
aanwending van de beschikbare productiefactoren
Illustreert begrippen schaarste, opportuniteitskost en keuzeprobleem
Illustreert beheerproblemen ivm volledige aanwending middelen (stabilis) en
allocatieprobleem
, Verruiming van de productiemogelijkheden (curve naar rechts verschuiven)
Belangrijke determinanten
1. Arbeidsverdeling en specialisatie
2. Vooruitgang id technologische kennis
3. Wijzigingen id economische ordening
Deze 3 elementen samen noemen we de technologische vooruitgang (T):
X = f(L,N,K,T)
Centrale planning vs het marktmechanisme
Hoe w het allocatie- en distributieprobleem opgelost?
1. Centrale planning (centraal geleide eco)
2. Markt (markteconomie)
3. Markt en overheid (gemengde eco)
Centraal geleide economie
= centraal orgaan stelt plan op: welke en hoeveel goederen geproduceerd gaan w en hoe
Vb. voormalige Oostbloklanden, Cuba, Noord-Korea (bestaat amper nog)
Problemen
1. Interne consistentie plan moet volledig zijn
2. Administratieve inneficiëntie
3. Tekort aan flexibiliteit
4. Motivatie?
Kapitaal vs consumptiegoederen: werkt veel beter als eco zich richt op kapitaalgoederen
(heeft wss te maken met flexibiliteit; meer nodig bij consumptiegoederen)
Markteconomie
= vrije prijsvorming (staat centraal en) brengt wensen van vragers en aanbieders samen en stuurt
Prijsmechanisme heeft 3 functies
1. Info over de relatieve schaarste (hoge prijs: hogere schaarste)
2. Signalen/prikkels voor producenten en consumenten (prijs beïnvloedt gedrag)
3. Primaire inkomensverdeling (wat je koopt vormt inkomen ontvanger)
Efficiënt systeem dat vanzelf voor evenwicht zorgt (‘invisible hand’ van Adam Smith)
Problemen
1. Signaalfunctie verstoord bij monopolie
2. Publieke goederen w omwille van hun karakteristieken niet aangeboden door de markt
3. Externe effecten (bv milieuverontreiniging) niet verrekend via markt => te veel
geproduceerd
4. Primaire inkomensverdeling sociaal niet altijd aanvaardbaar
Inleiding: les 1 26/9
Wat doet de economische wetenschap?
Inzicht geven id maatschappelijke organisatie (vanuit een specifieke invalshoek)
Om betere beslissingen te kunnen nemen in het dagelijks leven, om de problemen vd
wereld waarin we leven beter te begrijpen en om een beter beleid te kunnen voeren
Het fundamenteel economisch probleem: veelvuldige behoeften vs schaarse middelen
Wie kiest, geeft iets anders op = opportuniteitskost = de waarde van het beste alternatief
dat men opgeeft door deze keuze te maken
Vb: je koos voor studeren ipv werken, loon dat je kon verdienen = opportuniteitskost
Definitie economie
1. een sociale wetenschap die tot voorwerp heeft het beheer van schaarse middelen
=> dit beheer vd beschikbare middelen omvat 3 typische problemen:
1) Allocatieprobleem: wat, hoeveel en hoe produceren?
2) Verdelings(=distributie) probleem: voor wie produceren? De voordelen?
3) Stabilisatieprobleem: nastreven volledige aanwending van de middelen
Micro- en macro-economie
1) Micro gaat na hoe individuen en bedrijven (individuele economische agenten)
beslissingen nemen
1. Vnl betrekking op allocatie en distributieprobleem
2) Macro bekijkt het geaggregeerde niveau en bestudeert vraagstukken die de eco als
geheel beïnvloeden
2. Vnl betrekking op stabilisatieprobleem
Zie voorbeelden dia 19
Het productieproces
Productie: alle activiteiten
1. Waardoor goederen en diensten tot stand w gebracht (economische goederen =
consumptie- en kapitaalgoederen)
2. En op gepaste tijd en plaats ter beschikking w gesteld van consumenten
3. Door inzet van schaarse middelen (de prodfactoren: arbeid, natuur en kapitaal)
De productiefactoren
1. Arbeid (L)
2. Natuur (N)
3. Kapitaal (K)
Eigenlijke productiefactoren
4. Ondernemersinitiatief (creativiteit ondernemer)
,Schema van het productieproces (omwegproductie)
Kapitaal = afgeleide productiefactor die niet
rechtstreeks bijdraagt aan consumptie
De productiefunctie
= een technische relatie tss de hoeveelheid productiefactoren (inputs) en de max hoeveelheid
economische goederen (output) die men daarmee kan produceren
X = f(L,N,K) met
1. X = hoeveelheid output
2. L = hoeveelheid arbeid
3. N = hoeveelheid natuur
4. K = hoeveelheid kapitaal
5. F = een bep functionele vorm (f)
We veronderstellen N en K constant
Positief verband input (arbeid) en output
=> marginaal product arbeid > 0
(toename in productie/output als we
een klein beetje extra inzetten van
arbeid)
Van 1 nr 2, MP = 4, van 2 nr 3, MP = 3…
Productiefunctie graan
, Afnemend MP van
arbeid => concaaf
verloop
productiefunctie
Productiefunctie kleding
Constant MP
arbeid =>
lineair verloop
prodfunctie
De productiemogelijkhedencurve: graan en kleding
Opportuniteitskost wordt groter en groter naarmate we 1 kledingstuk extra produceren (stippelijn)
Productiemogelijkhedencurve
= geeft alle combi’s van goederen en diensten die kunnen geproduceerd worden bij volledige
aanwending van de beschikbare productiefactoren
Illustreert begrippen schaarste, opportuniteitskost en keuzeprobleem
Illustreert beheerproblemen ivm volledige aanwending middelen (stabilis) en
allocatieprobleem
, Verruiming van de productiemogelijkheden (curve naar rechts verschuiven)
Belangrijke determinanten
1. Arbeidsverdeling en specialisatie
2. Vooruitgang id technologische kennis
3. Wijzigingen id economische ordening
Deze 3 elementen samen noemen we de technologische vooruitgang (T):
X = f(L,N,K,T)
Centrale planning vs het marktmechanisme
Hoe w het allocatie- en distributieprobleem opgelost?
1. Centrale planning (centraal geleide eco)
2. Markt (markteconomie)
3. Markt en overheid (gemengde eco)
Centraal geleide economie
= centraal orgaan stelt plan op: welke en hoeveel goederen geproduceerd gaan w en hoe
Vb. voormalige Oostbloklanden, Cuba, Noord-Korea (bestaat amper nog)
Problemen
1. Interne consistentie plan moet volledig zijn
2. Administratieve inneficiëntie
3. Tekort aan flexibiliteit
4. Motivatie?
Kapitaal vs consumptiegoederen: werkt veel beter als eco zich richt op kapitaalgoederen
(heeft wss te maken met flexibiliteit; meer nodig bij consumptiegoederen)
Markteconomie
= vrije prijsvorming (staat centraal en) brengt wensen van vragers en aanbieders samen en stuurt
Prijsmechanisme heeft 3 functies
1. Info over de relatieve schaarste (hoge prijs: hogere schaarste)
2. Signalen/prikkels voor producenten en consumenten (prijs beïnvloedt gedrag)
3. Primaire inkomensverdeling (wat je koopt vormt inkomen ontvanger)
Efficiënt systeem dat vanzelf voor evenwicht zorgt (‘invisible hand’ van Adam Smith)
Problemen
1. Signaalfunctie verstoord bij monopolie
2. Publieke goederen w omwille van hun karakteristieken niet aangeboden door de markt
3. Externe effecten (bv milieuverontreiniging) niet verrekend via markt => te veel
geproduceerd
4. Primaire inkomensverdeling sociaal niet altijd aanvaardbaar