SAMENVATTING ECONOMIE
SEMESTER 2
ARTEVELDE HOGESCHOOL
2021-2022
,Inleiding
Economie is de materiële wereld. We gaan welvaart gaan creëren, waardoor we comfortabel kunnen
leven. Die moeten we ook gaan verdelen onder de bevolking. Dit economisch systeem gaat veel gaan
bepalen
Bv. Huisvestiging: iedereen heeft een huis nodig, huizen worden steeds duurder door vraag en
aanbod -> bevolking neemt steeds toe -> ruimte wordt duurder en schaarser.
Bv. Langere wachtlijst voor sociale woningen:
Omdat de huizen steeds duurder worden, kan de overheid met hetzelfde budget minder huizen
aankopen, renoveren en aan een goedkopere prijs verhuren. Ook wordt de vraag naar deze huizen
groter. Hierdoor worden de wachtlijsten voor sociale woningen steeds langer.
Veranderingen moeten haalbaar zijn. Daarvoor is juridische context ook belangrijk.
Bv. Kerncentrales moeten dicht -> hoeveel stroom produceren die en waar halen we die dan vandaan
+ vergunningen
In verschillende landen ga je verschillend beleid hebben die invloed hebben op de economie.
Macro-economie: de grote dingen
Bv. Het inkomen, de werkgelegenheid, de totale productie, het totale overheidsbudget
Micro-economie: het individu
Bv. Waarom koop je bepaalde dingen in de winkel, wat doet de winkel om jou daartoe te overtuigen
Geld: een middel om mee te ruilen, heeft ook een eigen economische realiteit
Hoofdstuk 1 – Definities
1.1 Definitie: Wat is economie?
Homo economicus hypothese:
De rationeel denkende en handelende mens, die voortdurend voor-en nadelen, kosten en baten
afweegt en op basis daarvan beslissingen neemt en keuzes maakt.
Basisdefinitie van Robbins:
‘Economie is de wetenschap die het menselijk gedrag bestudeert als relatie tussen doelen en
schaarse middelen die op verschillende manieren kunnen worden aangewend.’
- Klassiek: rationele keuzes
- Keuzes hebben te maken met economische aspecten, namelijk de verdeling van schaarse
goederen (vrijwel alle doelen)
- Zowel spectaculaire keuzes als schijnbaar onbelangrijke, dagelijkse keuzes
Schaarstehypothese:
Niet iedereen kan gelijktijdig zijn behoeften bevredigen, of je kunt als individu niet al je behoeften
bevredigen omdat de middelen ter bevrediging te schaars zijn. (<> overvloed)
- Economisch handelende mens en gemeenschap zullen de gegeven middelen zodanig
benutten, zodat zoveel mogelijk behoeften bevredigd worden.
Uitgangspunten klassieke economie:
, - De mens is een wezen met een onbeperkt aantal verlangens
o Wij hebben als mensen dingen die we willen (oneindige behoeften), om te overleven
en aangenaam te leven. Behoeften zijn oneindig, want er komen continu dingen bij.
Deze zijn persoonlijk/subjectief.
Bv. Schoenen: is dit een basisbehoefte? Ja, maar de hoeveelheid paar
schoenen is subjectief. Dit heeft niet alleen te maken met de basisbehoefte,
maar ook de functie, uiterlijk, persoonlijkheid, gelegenheden, sociale druk,...
spelen een rol.
- De middelen om die behoeften te bevredigen, zijn in beperkte mate voorhanden (schaarste)
o Aangezien de behoeften oneindig zijn, kan je er nooit genoeg hebben, maar de
goederen zijn schaars.
Bv. Je kan nooit genoeg paar schoenen maken om iedereen tevreden te
maken. Je kan er genoeg maken om individuen blij te maken, maar nooit de
mensheid, want er gaan er altijd zijn die er meer willen.
- De economisch handelende mens zal de schaarse middelen zodanig aanwenden, dat hij in
zoveel mogelijk behoeften kan voorzien. De motor van zijn handelen is (welbegrepen)
eigenbelang
Men moet dus een (economische) keuze maken, wat een probleem vormt. Dit probleem is de
economie; de wetenschap die probeert te verklaren op welke manier wij die keuze maken, welk
systeem wij gebruiken. De westerse samenleving (een geldeconomie) is diegene die meest succesvol
is, over het meest geld beschikt, omdat hij zich de meeste schaarse middelen kan aanschaffen en dus
ook de meeste behoeften kan bevredigen.
1.2 Behoeften
Economische behoefte:
Het aanvoelen van een welvaartstekort en het verlangen naar een concreet middel om dit tekort te
voorzien.
Klassieke economie:
- Gaat uit van oneindigheid van behoeften
- Gaat uit van een voortschrijdende omvorming van niet-economische naar economische
behoeften
Soorten behoeften:
- Absolute of objectieve behoeften: voor iedereen dezelfde
- Subjectieve behoeften: de meeste behoeften verschillen van persoon tot persoon, van plaats
tot plaats,...
- -> meeste economen gaan niet uit van een hiërarchie -> de markt bepaalt wat er gekocht en
gemaakt zal worden
Bevrediging economische behoeften:
- Economische goederen (stoffelijk)
o Economische goederen
o Vrije goederen
Verschil tussen beide wordt bepaald door de schaarste
- Economische diensten (onstoffelijk)
, -> verwerven hiervan vraagt arbeid, geld en tijd
Behoeften zijn tijdelijk verzadigbaar (bv. Honger -> eten -> na tijd terug honger)
1.3. Het allocatievraagstuk
Het allocatievraagstuk/alloceren:
Toewijzen/de W-vragen: wie, wat, waar en hoe (lokaal of verplaatsing)
Producenten moeten inschatten welk soort product de mensen willen. Vele economische vragen zijn
wat-vragen. De keuzes in de markteconomie zijn vooral gebaseerd op de prijs. Men verspreid
productie over verschillende landen naarmate wie het goedkoper maakt + het transport.
De optimale allocatie:
Vereist dat producenten op technisch doelmatige wijze die goederen en diensten leveren die de
consumenten de grootst mogelijke behoeftebevrediging opleveren.
De 2 voorwaarden van productie:
- Efficiënt: We moeten dus gaan produceren op een efficiënte manier (zonder verspilling). Dit
is met zo weinig mogelijk middelen zoveel mogelijk produceren (technische materie).
- Effectief: We moeten produceren wat de mensen effectief willen hebben (er komen elk jaar
dingen op de markt die floppen).
-> Dit is een wisselwerking, vele behoeftes ontstaan pas vanaf het product er is. Iets nieuws
wordt niet altijd vertrouwd en men is niet zeker of het wel echt nodig is.
Behoeftes veranderen naarmate producten op de markt terecht komen. Sommige gaan snel, maar
anderen hebben tijd nodig.
Effectief produceren is zeer moeilijk, omdat je soms zeer ver op voorhand moet voorspellen wat de
klant wenst. Hier kan een groot deel van de verspilling ontstaan als het product niet aanslaat.
1.4. De productiefactoren
Productiefactoren:
- Arbeid: de mensen; iemand moet het product produceren
- Kapitaal: de infrastructuur en hulpmiddelen; het tastbare (afgeleide productiefactor: moeten
eerst zelf produceren om nadien te kunnen gebruiken)
- Natuur: de grondstoffen (inputfunctie) EN de ruimte
1.5. De economische huishoudingen
Economische huishoudingen:
- Gezinnen: verbruikers; degenen die gaan consumeren; de eindgebruikers (kan ook vzw,
gemeenschap,... zijn)
- Bedrijven: makers; degenen die gaan produceren
- Overheid: regulator (en producent); regelt wat mag en wat niet mag
-> 1 persoon kan beide zijn (bv. Een bakker kan ook consument zijn)
Non-profit organisatie:
SEMESTER 2
ARTEVELDE HOGESCHOOL
2021-2022
,Inleiding
Economie is de materiële wereld. We gaan welvaart gaan creëren, waardoor we comfortabel kunnen
leven. Die moeten we ook gaan verdelen onder de bevolking. Dit economisch systeem gaat veel gaan
bepalen
Bv. Huisvestiging: iedereen heeft een huis nodig, huizen worden steeds duurder door vraag en
aanbod -> bevolking neemt steeds toe -> ruimte wordt duurder en schaarser.
Bv. Langere wachtlijst voor sociale woningen:
Omdat de huizen steeds duurder worden, kan de overheid met hetzelfde budget minder huizen
aankopen, renoveren en aan een goedkopere prijs verhuren. Ook wordt de vraag naar deze huizen
groter. Hierdoor worden de wachtlijsten voor sociale woningen steeds langer.
Veranderingen moeten haalbaar zijn. Daarvoor is juridische context ook belangrijk.
Bv. Kerncentrales moeten dicht -> hoeveel stroom produceren die en waar halen we die dan vandaan
+ vergunningen
In verschillende landen ga je verschillend beleid hebben die invloed hebben op de economie.
Macro-economie: de grote dingen
Bv. Het inkomen, de werkgelegenheid, de totale productie, het totale overheidsbudget
Micro-economie: het individu
Bv. Waarom koop je bepaalde dingen in de winkel, wat doet de winkel om jou daartoe te overtuigen
Geld: een middel om mee te ruilen, heeft ook een eigen economische realiteit
Hoofdstuk 1 – Definities
1.1 Definitie: Wat is economie?
Homo economicus hypothese:
De rationeel denkende en handelende mens, die voortdurend voor-en nadelen, kosten en baten
afweegt en op basis daarvan beslissingen neemt en keuzes maakt.
Basisdefinitie van Robbins:
‘Economie is de wetenschap die het menselijk gedrag bestudeert als relatie tussen doelen en
schaarse middelen die op verschillende manieren kunnen worden aangewend.’
- Klassiek: rationele keuzes
- Keuzes hebben te maken met economische aspecten, namelijk de verdeling van schaarse
goederen (vrijwel alle doelen)
- Zowel spectaculaire keuzes als schijnbaar onbelangrijke, dagelijkse keuzes
Schaarstehypothese:
Niet iedereen kan gelijktijdig zijn behoeften bevredigen, of je kunt als individu niet al je behoeften
bevredigen omdat de middelen ter bevrediging te schaars zijn. (<> overvloed)
- Economisch handelende mens en gemeenschap zullen de gegeven middelen zodanig
benutten, zodat zoveel mogelijk behoeften bevredigd worden.
Uitgangspunten klassieke economie:
, - De mens is een wezen met een onbeperkt aantal verlangens
o Wij hebben als mensen dingen die we willen (oneindige behoeften), om te overleven
en aangenaam te leven. Behoeften zijn oneindig, want er komen continu dingen bij.
Deze zijn persoonlijk/subjectief.
Bv. Schoenen: is dit een basisbehoefte? Ja, maar de hoeveelheid paar
schoenen is subjectief. Dit heeft niet alleen te maken met de basisbehoefte,
maar ook de functie, uiterlijk, persoonlijkheid, gelegenheden, sociale druk,...
spelen een rol.
- De middelen om die behoeften te bevredigen, zijn in beperkte mate voorhanden (schaarste)
o Aangezien de behoeften oneindig zijn, kan je er nooit genoeg hebben, maar de
goederen zijn schaars.
Bv. Je kan nooit genoeg paar schoenen maken om iedereen tevreden te
maken. Je kan er genoeg maken om individuen blij te maken, maar nooit de
mensheid, want er gaan er altijd zijn die er meer willen.
- De economisch handelende mens zal de schaarse middelen zodanig aanwenden, dat hij in
zoveel mogelijk behoeften kan voorzien. De motor van zijn handelen is (welbegrepen)
eigenbelang
Men moet dus een (economische) keuze maken, wat een probleem vormt. Dit probleem is de
economie; de wetenschap die probeert te verklaren op welke manier wij die keuze maken, welk
systeem wij gebruiken. De westerse samenleving (een geldeconomie) is diegene die meest succesvol
is, over het meest geld beschikt, omdat hij zich de meeste schaarse middelen kan aanschaffen en dus
ook de meeste behoeften kan bevredigen.
1.2 Behoeften
Economische behoefte:
Het aanvoelen van een welvaartstekort en het verlangen naar een concreet middel om dit tekort te
voorzien.
Klassieke economie:
- Gaat uit van oneindigheid van behoeften
- Gaat uit van een voortschrijdende omvorming van niet-economische naar economische
behoeften
Soorten behoeften:
- Absolute of objectieve behoeften: voor iedereen dezelfde
- Subjectieve behoeften: de meeste behoeften verschillen van persoon tot persoon, van plaats
tot plaats,...
- -> meeste economen gaan niet uit van een hiërarchie -> de markt bepaalt wat er gekocht en
gemaakt zal worden
Bevrediging economische behoeften:
- Economische goederen (stoffelijk)
o Economische goederen
o Vrije goederen
Verschil tussen beide wordt bepaald door de schaarste
- Economische diensten (onstoffelijk)
, -> verwerven hiervan vraagt arbeid, geld en tijd
Behoeften zijn tijdelijk verzadigbaar (bv. Honger -> eten -> na tijd terug honger)
1.3. Het allocatievraagstuk
Het allocatievraagstuk/alloceren:
Toewijzen/de W-vragen: wie, wat, waar en hoe (lokaal of verplaatsing)
Producenten moeten inschatten welk soort product de mensen willen. Vele economische vragen zijn
wat-vragen. De keuzes in de markteconomie zijn vooral gebaseerd op de prijs. Men verspreid
productie over verschillende landen naarmate wie het goedkoper maakt + het transport.
De optimale allocatie:
Vereist dat producenten op technisch doelmatige wijze die goederen en diensten leveren die de
consumenten de grootst mogelijke behoeftebevrediging opleveren.
De 2 voorwaarden van productie:
- Efficiënt: We moeten dus gaan produceren op een efficiënte manier (zonder verspilling). Dit
is met zo weinig mogelijk middelen zoveel mogelijk produceren (technische materie).
- Effectief: We moeten produceren wat de mensen effectief willen hebben (er komen elk jaar
dingen op de markt die floppen).
-> Dit is een wisselwerking, vele behoeftes ontstaan pas vanaf het product er is. Iets nieuws
wordt niet altijd vertrouwd en men is niet zeker of het wel echt nodig is.
Behoeftes veranderen naarmate producten op de markt terecht komen. Sommige gaan snel, maar
anderen hebben tijd nodig.
Effectief produceren is zeer moeilijk, omdat je soms zeer ver op voorhand moet voorspellen wat de
klant wenst. Hier kan een groot deel van de verspilling ontstaan als het product niet aanslaat.
1.4. De productiefactoren
Productiefactoren:
- Arbeid: de mensen; iemand moet het product produceren
- Kapitaal: de infrastructuur en hulpmiddelen; het tastbare (afgeleide productiefactor: moeten
eerst zelf produceren om nadien te kunnen gebruiken)
- Natuur: de grondstoffen (inputfunctie) EN de ruimte
1.5. De economische huishoudingen
Economische huishoudingen:
- Gezinnen: verbruikers; degenen die gaan consumeren; de eindgebruikers (kan ook vzw,
gemeenschap,... zijn)
- Bedrijven: makers; degenen die gaan produceren
- Overheid: regulator (en producent); regelt wat mag en wat niet mag
-> 1 persoon kan beide zijn (bv. Een bakker kan ook consument zijn)
Non-profit organisatie: