Evy Mettepenningen
Overzicht
● Bruto Binnenlands Product (BBP) = totale waarde aan goederen & diensten die
gedurende een jaar geproduceerd zijn binnen België
● inflatie = stijging v/d prijzen van goederen & diensten
● loonnormwet = lonen ongeveer op gelijke hoogte houden met die in het buitenland
om buitenlandse concurrentie tegen te gaan
● indexering = als prijs goederen & diensten stijgen → stijgen lonen
Inleiding
DOEL V/D ECONOMISCHE WETENSCHAP
● Keuzeprobleem:
● behoeften = aanvoelen van een tekort (subjectief: verschillen naargelang persoon &
omstandigheden)
→ bevredigen = voldoen aan behoefte
(indeling)
- primair vs. niet-primair
- materieel vs. niet-materieel
- collectief vs. individueel
- behoeftenpiramide van Maslow:
, ● schaarse middelen = goederen & diensten die indien ze gratis zouden worden:
gewenste hoeveelheid > beschikbare hoeveelheid
= economische goederen (schaars ≠ zeldzaam)
→ waardeverschijnsel: er moet een prijs voor betaald worden
→ schaarsheid duidt op beperktheid v/h inkomen
(P = prijs & Q = quantity = gevraagde hoeveelheid)
● economisch principe = behoeften maximaal bevredigen met schaarse middelen
→ keuzeprobleem
- effectief: dat de keuze resulteert in de bevrediging v/d behoefte
- efficiënt: de behoeften bevredigen aan zo’n laag mogelijke prijs
WELVAART & WELZIJN
● welvaart = mate van behoeftebevrediging (met schaarse middelen)
- inkomen, vrije tijd, beter leefmilieu,...
- welvaartsstijging = verminderde schaarste
● welzijn = gevoel van welbevinden (niet noodzakelijk beslag op schaarse middelen)
- vriendschap, liefde, gezondheid,...
- welzijnsstijging = verhoogd ‘goed gevoel’
SOORTEN GOEDEREN
● economische vs. vrije goederen:
- vrije goederen: niet schaars, in de natuur (bv: lucht)
- economische goederen: schaars, individueel of collectief
● economische goederen = goederen + diensten
- investeringsgoederen: (B2B = business to business)
→ duurzaam: kapitaalgoederen of productiegoederen (bv: stal)
→ niet duurzaam: vlottende investeringsgoederen (bv: veevoeder)
- consumptiegoederen: (B2C = business to consumer) (finale producten)
→ duurzaam: bv. auto → gebruik
→ niet duurzaam: voedsel → verbruik
, ● rivaliteit & uitsluitbaarheid:
(zuiver individuele goederen, zuiver collectief & quasi-collectief)
→ quasi-collectief = gesubsidieerd door overheid uit sociale of praktische overwegingen
CONSUMPTIE & PRODUCTIE
● productie:
- waarde scheppen/toevoegen aan economische goederen
- verwerven van inkomen
● consumptie:
- aanwenden van economische goederen voor niet-productieve doeleinden
- besteden van inkomen
● Productiefactoren:
- Natuur = natuurlijk rijkdom
→ leverancier van grondstoffen & energie
→ principe van duurzaamheid & economisch nut
- Arbeid = fysieke & intellectuele arbeidsprestaties
→ management: leiden & coördineren van productieproces
→ ondernemerschap: dragen van economische risico’s in een bedrijf
- Kapitaal = afgeleide productiefactor
→ gevormd door inzetten van natuur & arbeid
→ geheel van door mens geproduceerde productiemiddelen
→ draagt indirect bij tot behoeftebevrediging (omwegproductie)
CETERIS PARIBUS?
● economie is zo complex dat het moeilijk is om de invloed van een specifieke factor te
onderzoeken
→ Ceteris Paribus principe:
- alle andere betrokken factoren worden constant gehouden
- economisch verschijnsel is dan wel afhankelijk van 1 specifieke variabele
MICRO-, MESO-, MACRO-ECONOMIE
● Micro-economie
- individuele huishouding (individueel gezin, bedrijf,...)
● Meso-economie
- groepen van huishoudingen: bedrijfstak, sector, regio
- bv. alle Oost-Vlaamse gezinnen, alle Belgische bierproducten,...
● Macro-economie:
- geheel van alle soorten huishouden in een land
- alle gezinnen, bedrijven, overheidshuishoudingen,...
, Consumenten
KEUZE V/D OPTIMALE GOEDERENCOMBINATIE
= evenwicht v/d consument
● niet-economische factoren = Preferenties
- subjectief
- in de economie: preferentie = gegeven → geen verklaring zoeken
(bepaald door)
- sociologische factoren: → consument als lid v/d bevolkingsgroep
→ gezinssituatie, sociale klasse, religie, woonplaats, nationaliteit
- psychologische factoren: → consument als persoon
→ persoonlijkheid
→ levensstijl (bandwagoneffect = massa volgen; snobeffect: anders zijn)
→ attitude (houding tov. een product)
=> preferenties veranderen in de tijd
● Economische factoren
- budget (inkomen)
- prijzen van goederen
● Eerste wet van Gossen = De wet v/h dalende grensnut
= naarmate de consument meer eenheden van een bepaald goed heeft, daalt voor
hem het grensnut v/d laatste (bijkomende) eenheid
- uitgangspunt: streven naar maximale behoeftebevrediging
- marginaal nut (= grensnut): nut dat laatste eenheid aan totale nut toevoegt
- consument is beperkt door inkomen
- bij aankoop bijkomende eenheid vergelijkt de consument:
→ grensnut van die eenheid
→ kosten van die eenheid
● opstellen v/d budgetlijn:
- hoeveelheid: Q
- prijs: P
- budget
→ P1 . Q1 + P2 . Q2 + … = budget