PB&C 6 vragen stellen
6.1 Het Belang van de Juiste Vraag
● In tegenstelling tot waarnemen, luisteren en samenvatten, geef je met vragen richting
aan een gesprek.
● Vragen worden gesteld als er nog informatie ontbreekt of een onderwerp nog niet
besproken is.
● Belangrijk onderscheid:
o Exploratieve vragen: Geven ruimte voor een uitgebreidantwoord.
Voorbeelden: “Kun je daar meer over vertellen?”, “Hoebedoel je dat precies?”
o Gerichte vragen: Zijn specifiek en sturen het antwoord.
Voorbeelden: “Hoe laat is het?”, “Zit jij op volleybal?”
● Interesse vs. nieuwsgierigheid:
o Interessericht zich op de ander.
o Nieuwsgierigheidricht zich op je eigen behoefte aaninformatie.
● Een vraag is ‘juist’ als ze past bij de functie die ze heeft in het gesprek.
6.2 Functies van Vragen
Vragen kunnen verschillende functies hebben:
1. Peilen van ideeën, meningen en/of gevoelens
o Laat ruimte in de vraagstelling.
o Voorbeeld: “Hoe kijk jij tegen de opleiding aan?”i.p.v. “Vind jij de opleiding ook
zo goed?”
2. De ander helpen inzicht te krijgen in eigen ideeën, meningen of gevoelens
o Niet op het antwoord vooruitlopen.
o Voorbeeld: “Wat vind je prettig en minder prettigaan de opleiding?” i.p.v. “Heb
je het soms niet naar je zin?”
3. Interesse tonen in de ander
o Investeren in de relatie, niet per se in feitelijke informatie.
o Voorbeeld: “Alles goed met je?” zegt meer over betrokkenheiddan over
nieuwsgierigheid.
4. De ander de gelegenheid geven zich af te reageren
o Voorbeeld: “Ben je boos?” kan iemand helpen emotieste uiten. Te merken
aan de non verbale reactie.
5. Feiten achterhalen
, o Gericht vragen naar feiten. 🡪 gedwongen om antwoord te geven.
o Voorbeelden: “Wanneer voelde je de pijn voor het eerst?”,“Gebruik je
medicijnen?”
6. Feitelijke informatie verzamelen zonder verdere discussie
o Voorbeelden: “Hoe duur is deze trui?”, “Hoe laat ishet?”
7. De ander tot een keuze dwingen
o Sluit nuance uit.
o Voorbeeld: “Ben je voor of tegen?”
8. Samenvatten van inhoud of conclusie van een gesprek
o Voorbeeld: “Dus als ik het goed begrijp, ben je boosomdat je niet mee
mocht?”
9. Beleefdheidsuiting
o Voorbeeld: “Hoe maakt u het?” verwacht geen diepgaandantwoord.
10.Een praatje aanknopen
● Voorbeeld: “Mooi weertje vandaag, hè?”
11.Informatie concreter maken of verdiepen
● Doorvragen om meer details te krijgen.
Kenmerken van een goede vraag
● Begrijpelijk geformuleerd.
● Actieve luisterhouding tonen.
● Binnen het gespreksthema passen.
● Geen antwoord al in zich dragen.
● Niet te beperkt zijn.
● Niet te veel tegelijk vragen.
● Kort en bondig.
● Geen suggestieve of waarderende formulering gebruiken.
6.3 Soorten Vragen
● Open vs. gesloten vragen
o Open vragen: Geven ruimte voor een uitgebreid antwoord.Ontbreekt de
aaromvraag.
w
Voorbeelden: “Wat voor gevoelens riep dat bij je op?”,“Hoe kunnen we dat
het best aanpakken?”
6.1 Het Belang van de Juiste Vraag
● In tegenstelling tot waarnemen, luisteren en samenvatten, geef je met vragen richting
aan een gesprek.
● Vragen worden gesteld als er nog informatie ontbreekt of een onderwerp nog niet
besproken is.
● Belangrijk onderscheid:
o Exploratieve vragen: Geven ruimte voor een uitgebreidantwoord.
Voorbeelden: “Kun je daar meer over vertellen?”, “Hoebedoel je dat precies?”
o Gerichte vragen: Zijn specifiek en sturen het antwoord.
Voorbeelden: “Hoe laat is het?”, “Zit jij op volleybal?”
● Interesse vs. nieuwsgierigheid:
o Interessericht zich op de ander.
o Nieuwsgierigheidricht zich op je eigen behoefte aaninformatie.
● Een vraag is ‘juist’ als ze past bij de functie die ze heeft in het gesprek.
6.2 Functies van Vragen
Vragen kunnen verschillende functies hebben:
1. Peilen van ideeën, meningen en/of gevoelens
o Laat ruimte in de vraagstelling.
o Voorbeeld: “Hoe kijk jij tegen de opleiding aan?”i.p.v. “Vind jij de opleiding ook
zo goed?”
2. De ander helpen inzicht te krijgen in eigen ideeën, meningen of gevoelens
o Niet op het antwoord vooruitlopen.
o Voorbeeld: “Wat vind je prettig en minder prettigaan de opleiding?” i.p.v. “Heb
je het soms niet naar je zin?”
3. Interesse tonen in de ander
o Investeren in de relatie, niet per se in feitelijke informatie.
o Voorbeeld: “Alles goed met je?” zegt meer over betrokkenheiddan over
nieuwsgierigheid.
4. De ander de gelegenheid geven zich af te reageren
o Voorbeeld: “Ben je boos?” kan iemand helpen emotieste uiten. Te merken
aan de non verbale reactie.
5. Feiten achterhalen
, o Gericht vragen naar feiten. 🡪 gedwongen om antwoord te geven.
o Voorbeelden: “Wanneer voelde je de pijn voor het eerst?”,“Gebruik je
medicijnen?”
6. Feitelijke informatie verzamelen zonder verdere discussie
o Voorbeelden: “Hoe duur is deze trui?”, “Hoe laat ishet?”
7. De ander tot een keuze dwingen
o Sluit nuance uit.
o Voorbeeld: “Ben je voor of tegen?”
8. Samenvatten van inhoud of conclusie van een gesprek
o Voorbeeld: “Dus als ik het goed begrijp, ben je boosomdat je niet mee
mocht?”
9. Beleefdheidsuiting
o Voorbeeld: “Hoe maakt u het?” verwacht geen diepgaandantwoord.
10.Een praatje aanknopen
● Voorbeeld: “Mooi weertje vandaag, hè?”
11.Informatie concreter maken of verdiepen
● Doorvragen om meer details te krijgen.
Kenmerken van een goede vraag
● Begrijpelijk geformuleerd.
● Actieve luisterhouding tonen.
● Binnen het gespreksthema passen.
● Geen antwoord al in zich dragen.
● Niet te beperkt zijn.
● Niet te veel tegelijk vragen.
● Kort en bondig.
● Geen suggestieve of waarderende formulering gebruiken.
6.3 Soorten Vragen
● Open vs. gesloten vragen
o Open vragen: Geven ruimte voor een uitgebreid antwoord.Ontbreekt de
aaromvraag.
w
Voorbeelden: “Wat voor gevoelens riep dat bij je op?”,“Hoe kunnen we dat
het best aanpakken?”