Samenvatting – Wereldoriëntatie 2
Hoofdstuk 1: Planten in de lente
LEERDOELEN:
§ Bij plantaardig materiaal de delen herkennen, belangrijke kenmerken en levenswijze
beschrijven en hiervoor de correct terminologie gebruiken.
§ Nauwkeurig kunnen waarnemen en vergelijken van plantaardig materiaal.
§ Typische lenteverschijnselen bij zaadplanten (kruidachtige en houtachtige planten)
kunnen beschrijven en verklaren.
§ De levenscyclus van zaadplanten kunnen beschrijven.
§ Kunnen verwoorden en aanduiden welke kenmerken van het plantaardig materiaal
interessant zijn om met kleuters waar te nemen.
§ Eenvoudige activiteiten met planten kunnen uitvoeren, werkwijze verantwoorden en de
waarde ervan voor kleuters kunnen verwoorden.
§ Actieve werkvormen bedenken om in lente en zomer plantaardig materiaal te laten
onderzoeken door kleuters.
§ Nauwkeurig de evolutie en groei van planten in de lente kunnen opvolgen en de
waarnemingen koppelen aan de theorie in de cursus.
Herkenning van plantendelen
Bij plantaardig materiaal moet je de volgende delen kunnen herkennen en benoemen:
Wortels: opnemen van water en voedingsstoHen.
Stengel/tak: draagt bladeren en bloemen, zorgt voor transport van water en voeding.
Bladeren: fotosynthese, verdamping, gasuitwisseling.
Knoppen: eindknoppen (aan het uiteinde), okselknoppen (bij bladoksels), bladlittekens en
knopschubben herkenbaar op wintertakken.
Bloemen: kelk- en kroonbladeren, meeldraden (mannelijk: helmknop, helmdraad), stamper
(vrouwelijk: stempel, stijl, vruchtbeginsel)
1
, Groei: Ui, sjalot, knoflook
= bolgewassen
Groei: Aardappel
Pootaardappel: De teelt begint met een stuk aardappel (pootaardappel) met 'ogen'
(knoppen).
Uitlopen: Uit de ogen groeien scheuten en wortels.
Plant groeit: Er ontstaat een plant met stengel en bladeren boven de grond.
Ondergrondse stengels: Onder de grond groeien uitlopers (stolonen) waaraan nieuwe
knollen (aardappelen) ontstaan.
2
Hoofdstuk 1: Planten in de lente
LEERDOELEN:
§ Bij plantaardig materiaal de delen herkennen, belangrijke kenmerken en levenswijze
beschrijven en hiervoor de correct terminologie gebruiken.
§ Nauwkeurig kunnen waarnemen en vergelijken van plantaardig materiaal.
§ Typische lenteverschijnselen bij zaadplanten (kruidachtige en houtachtige planten)
kunnen beschrijven en verklaren.
§ De levenscyclus van zaadplanten kunnen beschrijven.
§ Kunnen verwoorden en aanduiden welke kenmerken van het plantaardig materiaal
interessant zijn om met kleuters waar te nemen.
§ Eenvoudige activiteiten met planten kunnen uitvoeren, werkwijze verantwoorden en de
waarde ervan voor kleuters kunnen verwoorden.
§ Actieve werkvormen bedenken om in lente en zomer plantaardig materiaal te laten
onderzoeken door kleuters.
§ Nauwkeurig de evolutie en groei van planten in de lente kunnen opvolgen en de
waarnemingen koppelen aan de theorie in de cursus.
Herkenning van plantendelen
Bij plantaardig materiaal moet je de volgende delen kunnen herkennen en benoemen:
Wortels: opnemen van water en voedingsstoHen.
Stengel/tak: draagt bladeren en bloemen, zorgt voor transport van water en voeding.
Bladeren: fotosynthese, verdamping, gasuitwisseling.
Knoppen: eindknoppen (aan het uiteinde), okselknoppen (bij bladoksels), bladlittekens en
knopschubben herkenbaar op wintertakken.
Bloemen: kelk- en kroonbladeren, meeldraden (mannelijk: helmknop, helmdraad), stamper
(vrouwelijk: stempel, stijl, vruchtbeginsel)
1
, Groei: Ui, sjalot, knoflook
= bolgewassen
Groei: Aardappel
Pootaardappel: De teelt begint met een stuk aardappel (pootaardappel) met 'ogen'
(knoppen).
Uitlopen: Uit de ogen groeien scheuten en wortels.
Plant groeit: Er ontstaat een plant met stengel en bladeren boven de grond.
Ondergrondse stengels: Onder de grond groeien uitlopers (stolonen) waaraan nieuwe
knollen (aardappelen) ontstaan.
2