H1: Chemische componenten van
de cel
1.1. Inleiding
Ieder levend wezen kan beschouwd worden als een chemisch systeem
92 natuurlijk voorkomende elementen
Van elkaar te onderscheiden volgens aantal protonen en elektronen
Vier elementen sterkst vertegenwoordigd in organisme:
1. Waterstof (H)
2. Zuurstof (O)
3. Koolstof (C)
4. Stikstof (N)
11 bouwelementen (vormen samen meer dan 99% van de cel)
O, C, H, N, Ca, P, K, S, Na, Cl, Mg
Spoorelementen: elementen die in ieder organisme voorkomen in
microhoeveelheden
Oligo-elementen: noodzakelijk voor het normaal functioneren van
het organisme
F, Cu, Co, Mn, Zn, Se
Toevallige spoorelementen: elementen die slechts toevallig in
organisme aanwezig zijn
Br, Si, As, Hg, Ag, Pb, Ti, Sn,…
Bio-elementen: oligo-elementen +bouwelementen
Levende organismen: open systemen die onophoudelijk materie en
energie uitwisselen met hun omgeving
Voortdurende verwijdering van bio-elementen via huid, urine en
excrementen
Vervanging door voedsel, drank, ademhaling (anders ziekte)
1.2. Anorganische moleculen
Water (H2O):
Noodzakelijk voor leven
Cellen bestaan er uit voor 70%
Chemische reacties in waterig milieu (oplosmiddel)
Neemt deel aan reacties of komt vrij als product
Transportfunctie
Warmteregulatie
Koolstofdioxide (CO2):
Grondstof voor koolstofassimilatie bij planten
Wordt omgezet tot organische verbindingen (voedsel)
Eenvoudige verbinding aan begin en einde ingewikkelde
koolstofkringloop
Zuurstof (O2):
Onmisbaar voor instandhouding van leven
Nodig voor afbraak van voedingstoffen
,1.3. Organische moleculen
4 groepen van kleine organische moleculen
Suikers
Vetzuren
Aminozuren
Nucleotiden
Koolstofgebaseerde componenten
Monomere subeenheden of bouwblokken van cel
Kunnen grote polymere macromoleculen vormen
1.3.1. Suikers als basis voor de polysacchariden
Monosacchariden (CH2O)n:
n: 3-8 (triose, pentose, hexose,…)
bevatten altijd keton groep of aldehyde groep
onderverdeling in ketosen en aldosen
ketenvormig of ringvormig
richting van OH-groep onderscheid 2 vormen
alfa en bèta glucose
stereochemische isomeren
belangrijk voor stofwisselingsprocessen
glucose levert bij afbraak energie
zijn onderdeel van grotere moleculen
onderdeel RNA en ATP
disacchariden en polysacchariden:
aaneengekoppelde monosacchariden (polymeriseren)
disacchariden: aaneenkoppeling van 2 hexose moleculen (met
afsplitsing water)
sacharose (rietsuiker)
lactose (melksuiker)
maltose (tussenproduct afbraak zetmeel)
polysaccharide molecule: aaneenkoppeling van glucosemoleculen
zetmeel (opslagvorm alfa, bij planten amylose en amylopectine)
glycogeen
cellulose (bèta eenheden, bestand deel wanden platencellen,
stevigheid)
1.3.2. Vetzuren als basis voor lipiden of vetten
vetzuurmolecule:
lange koolwaterstofketen: hydrofoob, weinig reactief
hydrofobe staart
carboxylgroep (-COOH): zuur, extreem hydrofiel, chemisch reactief
hydrofiele kop
verzadigd vetzuur: koolwaterstofketen verzadigd met waterstof
, onverzadigd vetzuur: tussen opeenvolgende C-atomen dubbele binding
één dubbele binding: enkelvoudig onverzadigd
2 dubbele bindingen: tweevoudig onverzadigd
Lipiden:
Opgebouwd uit C, H, O (mindere mate ook P en N)
Apolair
Slecht oplosbaar in water
Goed oplosbaar in apolaire oplosmiddelen, benzeen en
chloroform
Enkelvoudige lipiden:
Esters van vetzuren met alcohol
Triglyceriden: 1 molecuul glycerol, 3 moleculen vetzuren
Hoge energetische waarde
Dienen om energie op te slaan (vetweefsel)
Reserve energiebron
Warmte isolerende functie
Samengestelde lipiden:
Alcohol en vetzuur gecombineerd met een andere groep
Fosfolipide: indien extra groep fosfaatgroep is
Belangrijke bouwsteen membraan van cellen
Afgeleide lipiden:
Stoffen met vetachtige karakter
Vet oplosbare vitaminen A, D, E, K, geslachtshormonen en carotenoïden
Steroïden: geslachts- en bijnierschorshormonen , cholesterol
Cartenoïden in membranen van chloroplasten voor lichtabsorptie
1.3.3. Aminozuren als basis voor de eiwitten of proteïnes
Aminozuren (AZ): bouwstenen voor eiwitten of proteïnes
20 verschillende in organisme
Natuurlijk voorkomende AZ:
Alfa-aminozuren: alfa-C-atoom, aminogroep (NH2), carboxylgroep (-
COOH), waterstofatoom en restgroep
Afhankelijk van pH moleculen geïoniseerd
Carboxyl groep kan proton afstaan (positief geladen)
Aminogroep kan proton opnemen (negatief geladen)
Zwitterion: aminozuur dat zowel positieve als negatieve lading bezit
Verschil bepaald door restgroepen:
Apolair
Polair
Elektrisch geladen
Eiwitten:
polymeren van aminozuren opgeplooid in 3D structuur
van belang voor bepalen biologische eigenschappen
denatureren: geheel of gedeeltelijk structuur verliezen, zonder
verbreking ketens
kan gebeuren bij verhoogde temperatuur, extreme pH,
dehydratatie
, veroorzaakt door zwakke bindingen die gevoelig zijn aan
bovenstaande factoren
door denaturatie verliezen eiwitten biologische activiteit, worden
onzwerkzaam
peptide binding: covalente binding tussen 2 opeenvolgende
aminozuren
aminogroep aan N-terminus uiteinde
carboxylgroep aan C-terminus uiteinde
functies eiwitten:
enzym dat stofwisselingsreacties versneld en reguleert
regulerende functie van hormonen die invloed op activiteit in DNA
uitoefenen
speelt rol in bewegingen (actine en myosine)
antilichamen als bescherming tegen lichaamsvreemde deeltjes
transportfunctie (homoglobine)
bestanddeel van celstructuren
1.3.4. Nucleotiden als basis voor nucleïnezuren
Nucleotiden zijn opgebouwd uit 3 delen:
Base: bestaande uit 1 of 2 cyclische ringen die C en N-atomen
bevatten
N-houdende ringen
In zure omstandigheden kunnen ze proton binden
Concentratie aan OH- ionen in waterige oplossing laten
toenemen
Pyrimidines (6ring): cytosine, thymine, uracil
Purines (dubbele ring, 5- of 6-ring): adenine, guanine
Suiker: ribose of deoxyribose
Ribonucleotiden of deoxiribonucleotiden
Een of meer fosfaatgroepen
Fungeren als korte termijn energie dragers: adenosine trifosfaat ATP
Stockage van biologische informatie onder vorm van nucleïnezuren
Stoffen met zure eigenschappen die zich in de kern bevinden
Bevatten erfelijke informatie voor synthese van alle eiwitten
Bepalen activiteit en regulatie van eiwitten
Polynucleotiden: verbonden via fosfordiësterverbinding
Opdelen in DNA en RNA
RNA komt voor als enkelstreng
DNA is dubbelstrengige molecule onder vorm dubbele helix
Polynucleotideketens antiparallel ten opzicht van elkaar
Complementaire baseparen samengehouden door
waterstofbruggen
thymine/uracil en adenine
Guanine en cytosine
de cel
1.1. Inleiding
Ieder levend wezen kan beschouwd worden als een chemisch systeem
92 natuurlijk voorkomende elementen
Van elkaar te onderscheiden volgens aantal protonen en elektronen
Vier elementen sterkst vertegenwoordigd in organisme:
1. Waterstof (H)
2. Zuurstof (O)
3. Koolstof (C)
4. Stikstof (N)
11 bouwelementen (vormen samen meer dan 99% van de cel)
O, C, H, N, Ca, P, K, S, Na, Cl, Mg
Spoorelementen: elementen die in ieder organisme voorkomen in
microhoeveelheden
Oligo-elementen: noodzakelijk voor het normaal functioneren van
het organisme
F, Cu, Co, Mn, Zn, Se
Toevallige spoorelementen: elementen die slechts toevallig in
organisme aanwezig zijn
Br, Si, As, Hg, Ag, Pb, Ti, Sn,…
Bio-elementen: oligo-elementen +bouwelementen
Levende organismen: open systemen die onophoudelijk materie en
energie uitwisselen met hun omgeving
Voortdurende verwijdering van bio-elementen via huid, urine en
excrementen
Vervanging door voedsel, drank, ademhaling (anders ziekte)
1.2. Anorganische moleculen
Water (H2O):
Noodzakelijk voor leven
Cellen bestaan er uit voor 70%
Chemische reacties in waterig milieu (oplosmiddel)
Neemt deel aan reacties of komt vrij als product
Transportfunctie
Warmteregulatie
Koolstofdioxide (CO2):
Grondstof voor koolstofassimilatie bij planten
Wordt omgezet tot organische verbindingen (voedsel)
Eenvoudige verbinding aan begin en einde ingewikkelde
koolstofkringloop
Zuurstof (O2):
Onmisbaar voor instandhouding van leven
Nodig voor afbraak van voedingstoffen
,1.3. Organische moleculen
4 groepen van kleine organische moleculen
Suikers
Vetzuren
Aminozuren
Nucleotiden
Koolstofgebaseerde componenten
Monomere subeenheden of bouwblokken van cel
Kunnen grote polymere macromoleculen vormen
1.3.1. Suikers als basis voor de polysacchariden
Monosacchariden (CH2O)n:
n: 3-8 (triose, pentose, hexose,…)
bevatten altijd keton groep of aldehyde groep
onderverdeling in ketosen en aldosen
ketenvormig of ringvormig
richting van OH-groep onderscheid 2 vormen
alfa en bèta glucose
stereochemische isomeren
belangrijk voor stofwisselingsprocessen
glucose levert bij afbraak energie
zijn onderdeel van grotere moleculen
onderdeel RNA en ATP
disacchariden en polysacchariden:
aaneengekoppelde monosacchariden (polymeriseren)
disacchariden: aaneenkoppeling van 2 hexose moleculen (met
afsplitsing water)
sacharose (rietsuiker)
lactose (melksuiker)
maltose (tussenproduct afbraak zetmeel)
polysaccharide molecule: aaneenkoppeling van glucosemoleculen
zetmeel (opslagvorm alfa, bij planten amylose en amylopectine)
glycogeen
cellulose (bèta eenheden, bestand deel wanden platencellen,
stevigheid)
1.3.2. Vetzuren als basis voor lipiden of vetten
vetzuurmolecule:
lange koolwaterstofketen: hydrofoob, weinig reactief
hydrofobe staart
carboxylgroep (-COOH): zuur, extreem hydrofiel, chemisch reactief
hydrofiele kop
verzadigd vetzuur: koolwaterstofketen verzadigd met waterstof
, onverzadigd vetzuur: tussen opeenvolgende C-atomen dubbele binding
één dubbele binding: enkelvoudig onverzadigd
2 dubbele bindingen: tweevoudig onverzadigd
Lipiden:
Opgebouwd uit C, H, O (mindere mate ook P en N)
Apolair
Slecht oplosbaar in water
Goed oplosbaar in apolaire oplosmiddelen, benzeen en
chloroform
Enkelvoudige lipiden:
Esters van vetzuren met alcohol
Triglyceriden: 1 molecuul glycerol, 3 moleculen vetzuren
Hoge energetische waarde
Dienen om energie op te slaan (vetweefsel)
Reserve energiebron
Warmte isolerende functie
Samengestelde lipiden:
Alcohol en vetzuur gecombineerd met een andere groep
Fosfolipide: indien extra groep fosfaatgroep is
Belangrijke bouwsteen membraan van cellen
Afgeleide lipiden:
Stoffen met vetachtige karakter
Vet oplosbare vitaminen A, D, E, K, geslachtshormonen en carotenoïden
Steroïden: geslachts- en bijnierschorshormonen , cholesterol
Cartenoïden in membranen van chloroplasten voor lichtabsorptie
1.3.3. Aminozuren als basis voor de eiwitten of proteïnes
Aminozuren (AZ): bouwstenen voor eiwitten of proteïnes
20 verschillende in organisme
Natuurlijk voorkomende AZ:
Alfa-aminozuren: alfa-C-atoom, aminogroep (NH2), carboxylgroep (-
COOH), waterstofatoom en restgroep
Afhankelijk van pH moleculen geïoniseerd
Carboxyl groep kan proton afstaan (positief geladen)
Aminogroep kan proton opnemen (negatief geladen)
Zwitterion: aminozuur dat zowel positieve als negatieve lading bezit
Verschil bepaald door restgroepen:
Apolair
Polair
Elektrisch geladen
Eiwitten:
polymeren van aminozuren opgeplooid in 3D structuur
van belang voor bepalen biologische eigenschappen
denatureren: geheel of gedeeltelijk structuur verliezen, zonder
verbreking ketens
kan gebeuren bij verhoogde temperatuur, extreme pH,
dehydratatie
, veroorzaakt door zwakke bindingen die gevoelig zijn aan
bovenstaande factoren
door denaturatie verliezen eiwitten biologische activiteit, worden
onzwerkzaam
peptide binding: covalente binding tussen 2 opeenvolgende
aminozuren
aminogroep aan N-terminus uiteinde
carboxylgroep aan C-terminus uiteinde
functies eiwitten:
enzym dat stofwisselingsreacties versneld en reguleert
regulerende functie van hormonen die invloed op activiteit in DNA
uitoefenen
speelt rol in bewegingen (actine en myosine)
antilichamen als bescherming tegen lichaamsvreemde deeltjes
transportfunctie (homoglobine)
bestanddeel van celstructuren
1.3.4. Nucleotiden als basis voor nucleïnezuren
Nucleotiden zijn opgebouwd uit 3 delen:
Base: bestaande uit 1 of 2 cyclische ringen die C en N-atomen
bevatten
N-houdende ringen
In zure omstandigheden kunnen ze proton binden
Concentratie aan OH- ionen in waterige oplossing laten
toenemen
Pyrimidines (6ring): cytosine, thymine, uracil
Purines (dubbele ring, 5- of 6-ring): adenine, guanine
Suiker: ribose of deoxyribose
Ribonucleotiden of deoxiribonucleotiden
Een of meer fosfaatgroepen
Fungeren als korte termijn energie dragers: adenosine trifosfaat ATP
Stockage van biologische informatie onder vorm van nucleïnezuren
Stoffen met zure eigenschappen die zich in de kern bevinden
Bevatten erfelijke informatie voor synthese van alle eiwitten
Bepalen activiteit en regulatie van eiwitten
Polynucleotiden: verbonden via fosfordiësterverbinding
Opdelen in DNA en RNA
RNA komt voor als enkelstreng
DNA is dubbelstrengige molecule onder vorm dubbele helix
Polynucleotideketens antiparallel ten opzicht van elkaar
Complementaire baseparen samengehouden door
waterstofbruggen
thymine/uracil en adenine
Guanine en cytosine