INTERNATIONALE ECONOMIE
HANDELSTHEORIE DEEL 1: DE TRADITIONELE BOUWSTENEN
THEORIE VAN DE INTERNATIONALE HANDEL
Handel is van alle tijden:
- Onderzoek rond handel is één van de oudste economische disciplines
- Gaat van deel van filosofisch denken rond politiek, maatschappij en welvaart
- Tot uitgebreide wiskundige modellen om internationale economische principes en
wetmatigheden abstract en simpel voor te stellen
- En uitgebreid empirisch onderzoek
CENTRALE VRAGEN IN HANDELSTHEORIE
- Wie exporteert naar wie? (Wie importeert van wie)? En waarom?
- Wat exporteert/importeert men? En waarom?
- Wie exporteert wat naar wie en importeert wat van wie? En waarom?
- PLUS: wat zijn de welvaartseffecten van deze handelspatronen?
TRADITIONELE BOUWSTENEN
Er zijn 2 handelsmodellen toonaangevend in het theoretisch denken rond internationale handel
1. Ricardiaans Handelsmodel
o Verschillen in productiviteit
2. Heckscher-Ohin (-Samuelson) Handelsmodel
o Verschillen in beschikbare productiefactoren
Deze modellen hebben enkele gemeenschappelijke elementen:
- Denken in termen van landen en sectoren
- Denken in relatieve termen en niet in absolute termen
WAAROM HANDEL?
De factoren die handel veroorzaken als uitgangspunt van de belangrijkste economische modellen
Essentie: we zijn verschillend en daarom drijven we handel met elkaar
- Cfr. Traditionele ruilhandel
“we”
o = landen/sectoren (traditionele handelstheorieën)
o = bedrijven/multinationals (moderne handelstheorieën)
“verschillend”
o In productiviteit, technologie, beschikbare productiefactoren, geografie en locatie,
marktstructuren, financiële sector, ontwikkelingsperspectief, handelsbeleid
1
,H1: RICARDIAANS HANDELSMODEL
Ricardiaans model: landen met een hogere productiviteit in een bepaald product exporteren vaak dat
product
Er lijkt een balans te zijn tussen productiviteit en handel
Arbeidsproductiviteit en comparatieve voordelen
Een beknopte geschiedenis:
- David Ricardo => “On the principles of political economy and taxation”
o Gebaseerd op het idee van comparatieve voordelen
- Paul Samuelson: comparative advantage is the best example of an economic principle that is
undeniably true yet not obvious to intelligent people
COMPARATIEVE VOORDELEN
Het voorbeeld van Ricardo
- 2 landen (Engeland en Portugal) produceren 2 goederen (textiel en wijn) met arbeid als enige
productiefactor
- Arbeidsproductiviteit (hoeveelheid output per arbeider) tussen beide landen én in beide
sectoren is verschillend
- Volgens Ricardo: stel dat Portugal productiever is dan Engeland in beide sectoren => wel nog
handel mogelijk tussen beide landen
- >< Adam Smith: Land 1 moet productiever zijn in een sector, land 2 in de andere, anders geen
handel => absolute voordelen
Comparatieve voordelen worden bepaald door een vergelijking van de productiekosten in landen
- Volgens Ricardo is dit:
o Niet monetair
o Niet in termen van inputkosten (zoals eenheden arbeid)
o Wel in termen van opportuniteitskosten
Een land heeft een comparatief voordeel in de productie van een goed als het land het goed kan
produceren aan een lagere opportuniteitskost dan het andere land. Dus:
- Steeds relatief ten opzichte van het andere land
- Steeds relatief ten opzichte van de andere sector
Voorbeeld comparatieve voordelen: Textiel – chocolade: België of China
- België kan beide produceren, maar de middelen gebruikt voor de textielproductie kunnen elders
worden gebruikt
- De opportuniteitskosten voor textiel uitgedrukt in chocolade = de hoeveelheid chocolade die
geproduceerd kon worden met de middelen gebruikt in de textielproductie
- China heeft een lagere opportuniteitskost voor textiel uitgedrukt in chocolade
- De beste uitkomst is dus dat België specialiseert in chocolade en China in textiel
2
,COMPARATIEVE VOORDELEN EN HANDEL
Comparatieve voordelen hebben een implicatie in de handel. Mits een geschikte ruilvoetverhouding
winnen beide landen van complete specialisatie, in combinatie met vrijhandel
= potentiële welvaartswinst van internationale handel
METING OPPORTUNITEITKOSTEN
Volgens Ricardo moeten opportuniteitskosten gemeten worden via de benodigde arbeidshoeveelheden
per eenheid productie
De vergelijking van arbeidshoeveelheden tussen landen én tussen sectoren bepaalt de
opportuniteitskosten en daardoor de comparatieve voordelen
Voorbeeld:
- Engeland is minder productief dan Portugal in beide goederen => Portugal heeft een absoluut
voordeel in beide sectoren
- ECHTER:
o Portugal heeft een comparatief voordeel in wijn:
▪ De opportuniteitskost van wijn in Portugal = 15/10
▪ De opportuniteitskost van wijn in Engeland = 30/15
o Engeland heeft een comparatief voordeel in textiel:
▪ De opportuniteitskost van textiel in Portugal = 10/15
▪ De opportuniteitskost van textiel in Engeland = 15/30
- Dus de internationale handel gaat als volgt:
o Portugal exporteert wijn en importeert textiel
o Engeland exporteert textiel en importeert wijn
DE EIGENSCHAPPEN VAN COMPARATIEVE VOORDELEN
Ofwel heeft elke van de twee landen een comparatief voordeel in één van de twee goederen, ofwel
hebben geen van beide landen een comparatief voordeel
3
, Om een voordeel te halen uit specialisatie in combinatie met vrijhandel moet het land met een absoluut
voordeel in beide sectoren zich specialiseren in de sector waarin het de allerbeste producent is, en het
andere land in de sector waarin het de minst slechte producent is
Vrijhandel op basis van comparatieve voordelen kan plaatsvinden in diverse omstandigheden, waaronder
in het geval van absolute voordelen
DE RICARDO-WERELD IN AUTARKIE
Autarkie = volledig zelfbevoorradend, onafhankelijk van andere landen, geen handel
Terminologie en assumpties:
- Er zijn twee sectoren: W (wine) en C (cloth)
- aLW, aLC = vereiste arbeid per eenheid output in sectoren W en C
- L = het totale arbeidsaanbod
- Q W = productie van wijn, Q C = productie van textiel
- Er is perfecte concurrentie
- Er is arbeidsmobiliteit tussen beide sectoren
Relatieve prijzen – effectieve productie
- De geproduceerde combinatie wijn-textiel is afhankelijk van de relatieve prijzen
- Er is perfecte concurrentie wanneer: loon in sector = waarde van productie (geen winsten)
- Alle werknemers geen werken in de sector met het hoogste loon => specialisatie in die sector
4
HANDELSTHEORIE DEEL 1: DE TRADITIONELE BOUWSTENEN
THEORIE VAN DE INTERNATIONALE HANDEL
Handel is van alle tijden:
- Onderzoek rond handel is één van de oudste economische disciplines
- Gaat van deel van filosofisch denken rond politiek, maatschappij en welvaart
- Tot uitgebreide wiskundige modellen om internationale economische principes en
wetmatigheden abstract en simpel voor te stellen
- En uitgebreid empirisch onderzoek
CENTRALE VRAGEN IN HANDELSTHEORIE
- Wie exporteert naar wie? (Wie importeert van wie)? En waarom?
- Wat exporteert/importeert men? En waarom?
- Wie exporteert wat naar wie en importeert wat van wie? En waarom?
- PLUS: wat zijn de welvaartseffecten van deze handelspatronen?
TRADITIONELE BOUWSTENEN
Er zijn 2 handelsmodellen toonaangevend in het theoretisch denken rond internationale handel
1. Ricardiaans Handelsmodel
o Verschillen in productiviteit
2. Heckscher-Ohin (-Samuelson) Handelsmodel
o Verschillen in beschikbare productiefactoren
Deze modellen hebben enkele gemeenschappelijke elementen:
- Denken in termen van landen en sectoren
- Denken in relatieve termen en niet in absolute termen
WAAROM HANDEL?
De factoren die handel veroorzaken als uitgangspunt van de belangrijkste economische modellen
Essentie: we zijn verschillend en daarom drijven we handel met elkaar
- Cfr. Traditionele ruilhandel
“we”
o = landen/sectoren (traditionele handelstheorieën)
o = bedrijven/multinationals (moderne handelstheorieën)
“verschillend”
o In productiviteit, technologie, beschikbare productiefactoren, geografie en locatie,
marktstructuren, financiële sector, ontwikkelingsperspectief, handelsbeleid
1
,H1: RICARDIAANS HANDELSMODEL
Ricardiaans model: landen met een hogere productiviteit in een bepaald product exporteren vaak dat
product
Er lijkt een balans te zijn tussen productiviteit en handel
Arbeidsproductiviteit en comparatieve voordelen
Een beknopte geschiedenis:
- David Ricardo => “On the principles of political economy and taxation”
o Gebaseerd op het idee van comparatieve voordelen
- Paul Samuelson: comparative advantage is the best example of an economic principle that is
undeniably true yet not obvious to intelligent people
COMPARATIEVE VOORDELEN
Het voorbeeld van Ricardo
- 2 landen (Engeland en Portugal) produceren 2 goederen (textiel en wijn) met arbeid als enige
productiefactor
- Arbeidsproductiviteit (hoeveelheid output per arbeider) tussen beide landen én in beide
sectoren is verschillend
- Volgens Ricardo: stel dat Portugal productiever is dan Engeland in beide sectoren => wel nog
handel mogelijk tussen beide landen
- >< Adam Smith: Land 1 moet productiever zijn in een sector, land 2 in de andere, anders geen
handel => absolute voordelen
Comparatieve voordelen worden bepaald door een vergelijking van de productiekosten in landen
- Volgens Ricardo is dit:
o Niet monetair
o Niet in termen van inputkosten (zoals eenheden arbeid)
o Wel in termen van opportuniteitskosten
Een land heeft een comparatief voordeel in de productie van een goed als het land het goed kan
produceren aan een lagere opportuniteitskost dan het andere land. Dus:
- Steeds relatief ten opzichte van het andere land
- Steeds relatief ten opzichte van de andere sector
Voorbeeld comparatieve voordelen: Textiel – chocolade: België of China
- België kan beide produceren, maar de middelen gebruikt voor de textielproductie kunnen elders
worden gebruikt
- De opportuniteitskosten voor textiel uitgedrukt in chocolade = de hoeveelheid chocolade die
geproduceerd kon worden met de middelen gebruikt in de textielproductie
- China heeft een lagere opportuniteitskost voor textiel uitgedrukt in chocolade
- De beste uitkomst is dus dat België specialiseert in chocolade en China in textiel
2
,COMPARATIEVE VOORDELEN EN HANDEL
Comparatieve voordelen hebben een implicatie in de handel. Mits een geschikte ruilvoetverhouding
winnen beide landen van complete specialisatie, in combinatie met vrijhandel
= potentiële welvaartswinst van internationale handel
METING OPPORTUNITEITKOSTEN
Volgens Ricardo moeten opportuniteitskosten gemeten worden via de benodigde arbeidshoeveelheden
per eenheid productie
De vergelijking van arbeidshoeveelheden tussen landen én tussen sectoren bepaalt de
opportuniteitskosten en daardoor de comparatieve voordelen
Voorbeeld:
- Engeland is minder productief dan Portugal in beide goederen => Portugal heeft een absoluut
voordeel in beide sectoren
- ECHTER:
o Portugal heeft een comparatief voordeel in wijn:
▪ De opportuniteitskost van wijn in Portugal = 15/10
▪ De opportuniteitskost van wijn in Engeland = 30/15
o Engeland heeft een comparatief voordeel in textiel:
▪ De opportuniteitskost van textiel in Portugal = 10/15
▪ De opportuniteitskost van textiel in Engeland = 15/30
- Dus de internationale handel gaat als volgt:
o Portugal exporteert wijn en importeert textiel
o Engeland exporteert textiel en importeert wijn
DE EIGENSCHAPPEN VAN COMPARATIEVE VOORDELEN
Ofwel heeft elke van de twee landen een comparatief voordeel in één van de twee goederen, ofwel
hebben geen van beide landen een comparatief voordeel
3
, Om een voordeel te halen uit specialisatie in combinatie met vrijhandel moet het land met een absoluut
voordeel in beide sectoren zich specialiseren in de sector waarin het de allerbeste producent is, en het
andere land in de sector waarin het de minst slechte producent is
Vrijhandel op basis van comparatieve voordelen kan plaatsvinden in diverse omstandigheden, waaronder
in het geval van absolute voordelen
DE RICARDO-WERELD IN AUTARKIE
Autarkie = volledig zelfbevoorradend, onafhankelijk van andere landen, geen handel
Terminologie en assumpties:
- Er zijn twee sectoren: W (wine) en C (cloth)
- aLW, aLC = vereiste arbeid per eenheid output in sectoren W en C
- L = het totale arbeidsaanbod
- Q W = productie van wijn, Q C = productie van textiel
- Er is perfecte concurrentie
- Er is arbeidsmobiliteit tussen beide sectoren
Relatieve prijzen – effectieve productie
- De geproduceerde combinatie wijn-textiel is afhankelijk van de relatieve prijzen
- Er is perfecte concurrentie wanneer: loon in sector = waarde van productie (geen winsten)
- Alle werknemers geen werken in de sector met het hoogste loon => specialisatie in die sector
4