DIERKUNDE:
inleiding + eencelligen
, Rijk: EENCELLIGEN
ALGEMENE KENMERKEN:
• Oerdieren, eencellig (1 of meerkernig),
• chromista = bevatten organellen fotosynthese (anders choroplast)(sommige niet meer)
Stam 1: Trilhaardiertjes
Trilharen voor voortbewegen; in zoet en zout water; sommige = parasiet
➔ Vb: PANTOFFELDIERTJE (geslacht)
• In Water met rottend plantaardig materiaal
• Trilhaartjes met draaiende
beweging
• voeding en vertering
o Voedsel (bacteriën, wieren, afval rottende plant en dier...)
o Mondgroef (trilharen leiden voedsel naar celmond)
o Via celslokdarm in blaasje = voedselvacuole
▪ Circuleren in cytoplasma
▪ Voedselvertering oiv enzymen
o Onverteerbare resten → verwijderd thv de celaars
• Uitscheiding
o Water dringt in de cel (voortdurend)
▪ pellicula waterdoorlatend
▪ Hogere osmotische druk (=relatief minder water)
o Kloppende vacuole verhindert dat de cel barst (=waterhuishouding)
o Kanaaltjes opname water
o Afgifte centrale vacuole -> Uitstoot naar buiten (2 per cel werken alternerend)
Distale toestand systole toestand
, • Voortplanting
1. Geslachtelijk: splitsing
▪ Kern deelt in twee (=dwarse splitsing) - insnoering- cytoplasma deelt in twee
→ Macronucleus: amitotische deling
▪ Micronucleus: mitotische deling
2. Ongeslachtelijk: conjugatie
▪ 2 individuen met mondgroef tegen elkaar
▪ Uitwisseling van kernmateriaal (genetisch materiaal)( versmelting)
▪ Scheiding pantoffeldiertjes
▪ Deling → Nieuwe individuen (4 per individu) hebben kernmateriaal afkomstig van
2 verschillende ouderdieren
• Inkapseling/ encystering
▪ bij ongunstige levensomstandigheden (uitdrogen, tekort zuurstof, voedsel, …)
▪ trilharen worden afgeworpen → vorming harde ronde schaal/kapsel
▪ vertraagd leven
▪ terug gunstige omstandigheden → kapsel barst open → vorming van trilharen →
actief leven
stam 2: Amoëben / wortelpotigen
Algemene kenmerken:
• Vormveranderlijkheid
• uitstulpingen (voortbeweging/voedselopname)
• Kenmerkend: pseudopodiën of schijnvoetjes
➔ Vb: AMOEBE
• Vijvers, plassen, beekjes, mos, bodem
• Bouw en voortbeweging:
o Schijnvoetjes (pseudopodiën) → amoeboïde voortbeweging, Voedselvacuole,
Cytoplasma, Kern, Celaars, Kloppende vacuole
• Voeding en vertering
o Bacteriën, kiezelwieren, groenwieren
o Voedsel wordt omsloten door schijnvoetjes → voedselvacuole gevormd
= fagocytose (celvraat)
o Voedselvertering oiv enzymen aangemaakt in voedselvacuole
o Onverteerde resten uitgescheiden via celaars
, • Uitscheiding
o Water dringt cytoplasma in de cel
o Kloppende vacuole. verhindert dat de cel barst → waterhuishouding
• Voortplanting
o Splitsing (binaire deling) = ongeslachtelijke voortplanting
o kern deelt in twee - celinsnoering
o deling cytoplasma
o eenvoudige splitsing (aseksuele voortplanting)( gelijkaardig pantoffeld.)
• Inkapseling/ encystering
o Zelfde pantoffeldiertje
Stam 3: Zweephaardiertjes
Algemene kenmerken:
• Voortbeweging dmv lange draden → zweepharen (flagel)
➔ Vb: TRYPANOSOMA (parisitair)
• Slaapziekte
o Overdracht stekende insecten
o Fase 1: infectieverschijnselen
▪ koorts, zwelling lymfknopen, …
o Fase 2: aantasting zenuwstelsel
o Eindpunt ca 4 jaar na infectie → ....† (als niet behandeld)
o In de tropen
o Bestrijding = beperken/ bestrijden vector (insecticiden)
o Wilde dieren reservoir (runderen) → uitroeiing = moeilijk
Stam 4: metamonada
Algemene kenmerken:
• Geen mitochondriën
o primitieve eencelligen??
▪ lijn waarbij mitochondriën niet verworven (aftakking voor endosymbiose)
▪ NEEN hebben mitochondriën gehad maar verloren
• Bewijs: aanwezigheid mitochondriale gerelateerde celorganellen
(hydrogenosomenen mitosomen)
• genetische restanten
• gegroepeerde flagellen (meestal per vier)
inleiding + eencelligen
, Rijk: EENCELLIGEN
ALGEMENE KENMERKEN:
• Oerdieren, eencellig (1 of meerkernig),
• chromista = bevatten organellen fotosynthese (anders choroplast)(sommige niet meer)
Stam 1: Trilhaardiertjes
Trilharen voor voortbewegen; in zoet en zout water; sommige = parasiet
➔ Vb: PANTOFFELDIERTJE (geslacht)
• In Water met rottend plantaardig materiaal
• Trilhaartjes met draaiende
beweging
• voeding en vertering
o Voedsel (bacteriën, wieren, afval rottende plant en dier...)
o Mondgroef (trilharen leiden voedsel naar celmond)
o Via celslokdarm in blaasje = voedselvacuole
▪ Circuleren in cytoplasma
▪ Voedselvertering oiv enzymen
o Onverteerbare resten → verwijderd thv de celaars
• Uitscheiding
o Water dringt in de cel (voortdurend)
▪ pellicula waterdoorlatend
▪ Hogere osmotische druk (=relatief minder water)
o Kloppende vacuole verhindert dat de cel barst (=waterhuishouding)
o Kanaaltjes opname water
o Afgifte centrale vacuole -> Uitstoot naar buiten (2 per cel werken alternerend)
Distale toestand systole toestand
, • Voortplanting
1. Geslachtelijk: splitsing
▪ Kern deelt in twee (=dwarse splitsing) - insnoering- cytoplasma deelt in twee
→ Macronucleus: amitotische deling
▪ Micronucleus: mitotische deling
2. Ongeslachtelijk: conjugatie
▪ 2 individuen met mondgroef tegen elkaar
▪ Uitwisseling van kernmateriaal (genetisch materiaal)( versmelting)
▪ Scheiding pantoffeldiertjes
▪ Deling → Nieuwe individuen (4 per individu) hebben kernmateriaal afkomstig van
2 verschillende ouderdieren
• Inkapseling/ encystering
▪ bij ongunstige levensomstandigheden (uitdrogen, tekort zuurstof, voedsel, …)
▪ trilharen worden afgeworpen → vorming harde ronde schaal/kapsel
▪ vertraagd leven
▪ terug gunstige omstandigheden → kapsel barst open → vorming van trilharen →
actief leven
stam 2: Amoëben / wortelpotigen
Algemene kenmerken:
• Vormveranderlijkheid
• uitstulpingen (voortbeweging/voedselopname)
• Kenmerkend: pseudopodiën of schijnvoetjes
➔ Vb: AMOEBE
• Vijvers, plassen, beekjes, mos, bodem
• Bouw en voortbeweging:
o Schijnvoetjes (pseudopodiën) → amoeboïde voortbeweging, Voedselvacuole,
Cytoplasma, Kern, Celaars, Kloppende vacuole
• Voeding en vertering
o Bacteriën, kiezelwieren, groenwieren
o Voedsel wordt omsloten door schijnvoetjes → voedselvacuole gevormd
= fagocytose (celvraat)
o Voedselvertering oiv enzymen aangemaakt in voedselvacuole
o Onverteerde resten uitgescheiden via celaars
, • Uitscheiding
o Water dringt cytoplasma in de cel
o Kloppende vacuole. verhindert dat de cel barst → waterhuishouding
• Voortplanting
o Splitsing (binaire deling) = ongeslachtelijke voortplanting
o kern deelt in twee - celinsnoering
o deling cytoplasma
o eenvoudige splitsing (aseksuele voortplanting)( gelijkaardig pantoffeld.)
• Inkapseling/ encystering
o Zelfde pantoffeldiertje
Stam 3: Zweephaardiertjes
Algemene kenmerken:
• Voortbeweging dmv lange draden → zweepharen (flagel)
➔ Vb: TRYPANOSOMA (parisitair)
• Slaapziekte
o Overdracht stekende insecten
o Fase 1: infectieverschijnselen
▪ koorts, zwelling lymfknopen, …
o Fase 2: aantasting zenuwstelsel
o Eindpunt ca 4 jaar na infectie → ....† (als niet behandeld)
o In de tropen
o Bestrijding = beperken/ bestrijden vector (insecticiden)
o Wilde dieren reservoir (runderen) → uitroeiing = moeilijk
Stam 4: metamonada
Algemene kenmerken:
• Geen mitochondriën
o primitieve eencelligen??
▪ lijn waarbij mitochondriën niet verworven (aftakking voor endosymbiose)
▪ NEEN hebben mitochondriën gehad maar verloren
• Bewijs: aanwezigheid mitochondriale gerelateerde celorganellen
(hydrogenosomenen mitosomen)
• genetische restanten
• gegroepeerde flagellen (meestal per vier)