INHOUDSOPGAVE
H1: Wat is handicap ............................................................................................................................. 2
H2: ondersteuning ................................................................................................................................ 5
H3: ouders/brus zijn van een persoon met een beperking ........................................................... 10
H5: contextuele hulpverlening ......................................................................................................... 13
H6: inleiding ontwikkelingstoornis .................................................................................................... 17
H7: personen met een aandachtstoornis ........................................................................................ 19
H8: Persoenen met een autismespectrumstoornis ......................................................................... 22
binnenkant ....................................................................................................................................... 25
autisme als contextblindheid ......................................................................................................... 26
etiologie ............................................................................................................................................ 27
Prevalentie ........................................................................................................................................ 27
krachtgerichte kijk ...........................................................................................................................28
Netwerk ............................................................................................................................................. 28
H9: personen met een leerstoornis................................................................................................... 29
Inleiding ............................................................................................................................................. 29
Dyslexie ............................................................................................................................................. 31
dyscalculie ........................................................................................................................................ 31
Prevalentie ........................................................................................................................................ 32
H12: Personen met een auditieve berperking ................................................................................ 46
Enkele begrippen uit de audiologie..............................................................................................47
classificatie van auditieve beperkingen .......................................................................................48
Prevalentie ........................................................................................................................................ 49
oorzaken ........................................................................................................................................... 49
Gevolgen .......................................................................................................................................... 50
Krachten ........................................................................................................................................... 50
Netwerk ............................................................................................................................................. 50
H13 personen met een visuele handicap ....................................................................................... 51
Gezichtsscherpte & gezichtsveld................................................................................................... 51
Definiëring viusuele handicap ....................................................................................................... 52
Aandoeningen aan het zicht: volgens oogfuncties.................................................................... 53
, aandoeningen gevolgen hebben voor het gezichtsveld ..........................................................53
aandoening van de oogmotoriek ................................................................................................53
aandoeningen kleurenzien ............................................................................................................ 54
aandoeningen licht-& donkeradaptatie......................................................................................54
Aandoeningen dieptezicht ............................................................................................................ 54
aandoeningen aan het zicht volgens etiologie .......................................................................... 55
Krachten van personen met een visuele beperking ................................................................... 56
Gevolgen van een visuele beperkingen voor de persoon zelf ................................................. 56
Gevolgen van een visuele beperking voor netwerk ................................................................... 57
H1: WAT IS HANDICAP
≠ definities van handicap ® weerspiegelt een visie
Wanneer is er sprake van handicap?
Personen met Personen met
Geestelijk Verstandelijk een een
imbeciel/debiel/idioot zwakzinnig
gehandicapt gehandicapt verstandelijke verstandelijke
handicap beperking
De term die gebruikt wordt om te verwijzen naar mensen met een handicap is – doorheen
de jaren – erg veranderd. àDe gebruikte terminologie verwijst vaak naar de visie die de
maatschappij heeft op personen met een handicap
• Zwakzinnig : zwak van zinnen’ ® worden niet als een volwaardig persoon gezien
• Geestelijk gehandicapt : geen/te weinig onderscheid tussen psychiatrische
problematiek en verstandelijke beperking
• Verstandelijk gehandicapt : hier wordt één eigenschap (nl. de verstandelijke
beperking) gebruikt om de hele persoon aan te duiden. Hier gaat men voorbij aan
de persoonlijkheid van deze persoon. Deze persoon valt samen met zijn beperking
• Personen met een verstandelijke handicap : hier maakt men een duidelijk
onderscheid tussen persoon en een eigenschap.
• Personen met een verstandelijke beperking : naast beperking heeft deze persoon ook
nog mogelijkheden…
Individuele modellen
• Handicap als verantwoordelijkheid en probleem van het individu
• Interventies gericht op het individu
• Verstoten/afzonderen van het individu?
• Behandelen van het individu?
Moreel-religieus model
, • Handicap als straf voor het begaan van een zonde
OF
• Een geschenk van God
Medisch model
• Handicap als afwijking die geminimaliseerd moet worden
• Proberen te ‘genezen’ of gevolgen te beperken
• Individu moet zich aanpassen à normaliseren
In veel Westerse landen is dit het dominante model!
International classification of impairments, disabilities and handicaps (ICIDH)
• Gepubliceerd in 1980 door de WHO
• Meerdimensionale kijk op menselijk functioneren
• Samenleving wordt toegevoegd als invalshoek (≠ sociaal model)
• Handicap = de culturele, sociale en economische consequentie voor het individu van
de aanwezigheid van een stoornis of beperking
voorbeeld
Kritische nood
• Suggestie van causaliteit
• Negatieve terminologie
• Onderwaarderen van de rol van de omgeving als bevorderende of belemmerende
factor
Cultureel model
• Het hebben van een handicap is een bepaalde manier van in de wereld staan
• Handicap = een unieke ervaring, een meerwaarde
• Deel van de identiteit
, Sociale modellen
• Ontstaan als reactie op individuele modellen
• Handicap = onaangepastheid van de omgeving
• Functiebeperking= een lichamelijke of geestelijke functie is beperkt vs. Handicap = de
samenleving werpt drempels op waardoor er geen gelijke kansen zijn voor mensen
met een functiebeperking
• Focus op inclusieve samenleving
Inclusieve maatschapij
Het sociale model pleit voor een inclusieve maatschappij. MAAR kritische noot: het
individuele aspect mag niet uit het oog verloren worden! Wat is het individueel verhaal van
de persoon met een handicap? Welke pijn of welk lijden ervaart hij of zij?
Integratief model
• Individu EN omgeving
• Handicap is een beperking eigen aan de persoon maar waar de omgeving een rol
speelt in de beleving van de handicap.
International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF)
• ICF is de opvolger van ICIDH gepubliceerd in 2001 door de WHO
• Menselijk functioneren is het resultaat van dynamische wisselwerking tussen
gezondheidsproblemen en de context
• Blijvende hindernissen die de persoon ervaart op lichamelijk vlak, op vlak van het
uitvoeren van activiteiten en op vlak van het deelnemen aan de samenleving
Dynamische wisselwerking
Funtioneren van de cliënt
Drie perspectieven:
H1: Wat is handicap ............................................................................................................................. 2
H2: ondersteuning ................................................................................................................................ 5
H3: ouders/brus zijn van een persoon met een beperking ........................................................... 10
H5: contextuele hulpverlening ......................................................................................................... 13
H6: inleiding ontwikkelingstoornis .................................................................................................... 17
H7: personen met een aandachtstoornis ........................................................................................ 19
H8: Persoenen met een autismespectrumstoornis ......................................................................... 22
binnenkant ....................................................................................................................................... 25
autisme als contextblindheid ......................................................................................................... 26
etiologie ............................................................................................................................................ 27
Prevalentie ........................................................................................................................................ 27
krachtgerichte kijk ...........................................................................................................................28
Netwerk ............................................................................................................................................. 28
H9: personen met een leerstoornis................................................................................................... 29
Inleiding ............................................................................................................................................. 29
Dyslexie ............................................................................................................................................. 31
dyscalculie ........................................................................................................................................ 31
Prevalentie ........................................................................................................................................ 32
H12: Personen met een auditieve berperking ................................................................................ 46
Enkele begrippen uit de audiologie..............................................................................................47
classificatie van auditieve beperkingen .......................................................................................48
Prevalentie ........................................................................................................................................ 49
oorzaken ........................................................................................................................................... 49
Gevolgen .......................................................................................................................................... 50
Krachten ........................................................................................................................................... 50
Netwerk ............................................................................................................................................. 50
H13 personen met een visuele handicap ....................................................................................... 51
Gezichtsscherpte & gezichtsveld................................................................................................... 51
Definiëring viusuele handicap ....................................................................................................... 52
Aandoeningen aan het zicht: volgens oogfuncties.................................................................... 53
, aandoeningen gevolgen hebben voor het gezichtsveld ..........................................................53
aandoening van de oogmotoriek ................................................................................................53
aandoeningen kleurenzien ............................................................................................................ 54
aandoeningen licht-& donkeradaptatie......................................................................................54
Aandoeningen dieptezicht ............................................................................................................ 54
aandoeningen aan het zicht volgens etiologie .......................................................................... 55
Krachten van personen met een visuele beperking ................................................................... 56
Gevolgen van een visuele beperkingen voor de persoon zelf ................................................. 56
Gevolgen van een visuele beperking voor netwerk ................................................................... 57
H1: WAT IS HANDICAP
≠ definities van handicap ® weerspiegelt een visie
Wanneer is er sprake van handicap?
Personen met Personen met
Geestelijk Verstandelijk een een
imbeciel/debiel/idioot zwakzinnig
gehandicapt gehandicapt verstandelijke verstandelijke
handicap beperking
De term die gebruikt wordt om te verwijzen naar mensen met een handicap is – doorheen
de jaren – erg veranderd. àDe gebruikte terminologie verwijst vaak naar de visie die de
maatschappij heeft op personen met een handicap
• Zwakzinnig : zwak van zinnen’ ® worden niet als een volwaardig persoon gezien
• Geestelijk gehandicapt : geen/te weinig onderscheid tussen psychiatrische
problematiek en verstandelijke beperking
• Verstandelijk gehandicapt : hier wordt één eigenschap (nl. de verstandelijke
beperking) gebruikt om de hele persoon aan te duiden. Hier gaat men voorbij aan
de persoonlijkheid van deze persoon. Deze persoon valt samen met zijn beperking
• Personen met een verstandelijke handicap : hier maakt men een duidelijk
onderscheid tussen persoon en een eigenschap.
• Personen met een verstandelijke beperking : naast beperking heeft deze persoon ook
nog mogelijkheden…
Individuele modellen
• Handicap als verantwoordelijkheid en probleem van het individu
• Interventies gericht op het individu
• Verstoten/afzonderen van het individu?
• Behandelen van het individu?
Moreel-religieus model
, • Handicap als straf voor het begaan van een zonde
OF
• Een geschenk van God
Medisch model
• Handicap als afwijking die geminimaliseerd moet worden
• Proberen te ‘genezen’ of gevolgen te beperken
• Individu moet zich aanpassen à normaliseren
In veel Westerse landen is dit het dominante model!
International classification of impairments, disabilities and handicaps (ICIDH)
• Gepubliceerd in 1980 door de WHO
• Meerdimensionale kijk op menselijk functioneren
• Samenleving wordt toegevoegd als invalshoek (≠ sociaal model)
• Handicap = de culturele, sociale en economische consequentie voor het individu van
de aanwezigheid van een stoornis of beperking
voorbeeld
Kritische nood
• Suggestie van causaliteit
• Negatieve terminologie
• Onderwaarderen van de rol van de omgeving als bevorderende of belemmerende
factor
Cultureel model
• Het hebben van een handicap is een bepaalde manier van in de wereld staan
• Handicap = een unieke ervaring, een meerwaarde
• Deel van de identiteit
, Sociale modellen
• Ontstaan als reactie op individuele modellen
• Handicap = onaangepastheid van de omgeving
• Functiebeperking= een lichamelijke of geestelijke functie is beperkt vs. Handicap = de
samenleving werpt drempels op waardoor er geen gelijke kansen zijn voor mensen
met een functiebeperking
• Focus op inclusieve samenleving
Inclusieve maatschapij
Het sociale model pleit voor een inclusieve maatschappij. MAAR kritische noot: het
individuele aspect mag niet uit het oog verloren worden! Wat is het individueel verhaal van
de persoon met een handicap? Welke pijn of welk lijden ervaart hij of zij?
Integratief model
• Individu EN omgeving
• Handicap is een beperking eigen aan de persoon maar waar de omgeving een rol
speelt in de beleving van de handicap.
International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF)
• ICF is de opvolger van ICIDH gepubliceerd in 2001 door de WHO
• Menselijk functioneren is het resultaat van dynamische wisselwerking tussen
gezondheidsproblemen en de context
• Blijvende hindernissen die de persoon ervaart op lichamelijk vlak, op vlak van het
uitvoeren van activiteiten en op vlak van het deelnemen aan de samenleving
Dynamische wisselwerking
Funtioneren van de cliënt
Drie perspectieven: