Architectuur in Context B
1. In welke stijl moeten we bouwen?
3 omwentelingen in de 19e eeuw
- Politieke revolutie: einde Ancien Régime
= Exit adel en opkomst liberale burgerij (handelaars winnen politieke macht)
- Industriële revolutie: opkomst machines/fabrieken en massaproductie + snelle
verstedelijking door plattelandsvlucht
= Mensen verhuizen naar de stad omdat er werk vinden in industrie (ontstaan arbeidsklasse)
- Socio-culturele revolutie: verlichting + secularisering (opkomst godsdienstvrijheid) +
verwetenschappelijking
= Darwin gaat fenomenen verklaren (invloed op maatschappij)
→ Enorme verandering: landelijke gemeenschap <-> wereld met fabrieken
Snelle revolutie → Twee tegenstrijdige gevoelens
- Fascinatie/optimisme = geloof dat de mens fantastische dingen kan maken
(wereldtentoonstellingen)
- Angst/nostalgie door snelle verandering (burgerlijk interieur)
Wereldtentoonstellingen in Londen en Parijs
- Londen → vol plein met bomen en enorme hoogte
*Chrystal Palace (Paxton)
- Parijs → machines + machines beleven
*Hall des Machines
= Concurrentie tussen naties (willen late zien wie machtiger is)
→ Rijke klasse kan toegang wereldtentoonstelling veroorloven = fascinatie voor het exotische
door visueel contact met andere naties op wereldtentoonstelling (wereldreiziger)
Het burgerlijk interieur
- Interieur gevormd uit verre verleden (nostalgie) = veilige plek in steeds
veranderde wereld
→ Bourgeoisie haalt verleden terug in interieur (reactie op de veranderende buitenwereld)
Nieuwe condities (opdrachtgevers en programma’s)
- Industrie en transport: fabrieken, treinen… = nieuwe technologie (geen voorbeelden uit het
verleden)
- Toerisme
- Opkomst van gecentraliseerde natiestaat: samenkomst van volkeren
- Burgerlijke cultuur en consumptie: groot warenhuis als luxueus
- Hygiëne en disciplinering: van badhuis naar ziekenhuis
- Bouwtechnische evoluties en nieuwe materialen (vlak glas, gietijzer, beton, staal…)
= Nieuwe programma’s, maar nog geen kennis ervan (want geen referentie uit verleden)
Nieuwe condities (materialen en stijlen)
Verschillende soorten architectuur in de 19de eeuw = historicisme, eclecticisme,
exotisme, Arts&Crafts Movement, modernisme…
→ Ecole des Beaux-Arts is dominant
*In welchem Style sollen wir bauen?’, Heinrich Hübsch (1928)
1
,Beaux-Arts traditie = beste leidende school, met antieke bouwkunst als referentie
- Oude bronnen uit klassieke oudheid overnemen
- Monumentale gebouwen als opdracht
- Compositie en verhoudingen uit Grieks-romeinse tijd
- Prix de Rome voor beste student (naar Rome om oude ruïnes te bestuderen)
- Leren tekenen door dingen na te tekenen (in museums, van kunstenaars)
*Exhibition hall in the Museum of Studies
- Opera, Charles Garnier (Parijs, 1857-1874)
Plan = hoe groter de ruimte, hoe belangrijker (typisch Beaux-Arts)
→ Centrum = midden van assen (belangrijkste plek)
→ Speelvlak = grote ruimte naast middel
→ Traphal = grote ruimte naast midden (open en groot)
- Hoofdas: ingang van buiten naar operazaal voor bezoekers
- Nevenas: Ingang voor artiesten en rijkelijke ingang voor keizer
= Functioneel: operazaal is centraal + daarrond kleine ruimtes als buffer
zodat operazaal niet aan straatkant zit (geluidmuur)
- Penn Station, Mead McKim and White (NY, 1910)
Klassiek gebouw (oude vorm) → thermenhuis als inspiratiebron
= Station is nieuw, dus nog geen referenties als inspiratiebron (ipv
thermenhuis)
→ Inkom, sporen, grote ingang, buffers (scheiding) en centrum met grote
belangrijke functies
Neo-gotiek (historicisme) = nostalgie naar de middeleeuwen, historische fictie
= Programma: herinnering van Vlaamse eenheid/identiteit + stijl van religie
opwaarderen (katholiek)
→ Grote bloei in Vlaanderen (Sint-Lucasscholen), vooral in Brugge
*Provinciaal Hof, Censerie (Brugge, 1887-1921)
Eclecticisme = samenvatting van het verleden + het meest ontwikkeld van alle tijden
→ Uit alle stijlen een deel halen en op een interessante manier samenbrengen (verschillende
stijlen door elkaar)
Creativiteit: ontwerper wil tonen wat hij kan + bezoeker kan tonen wat hij weet (kennis)
- The dream of the architect, Thomas Cole (1840)
= Architect zit op nieuw samengestelde zuil en kijkt naar verleden (obelixen + piramides)
→ Verschillende stijlen door elkaar:
- Griekse stijl = periode van bloei en verlichting
- Gotiek = donker, negatieve na de middeleeuwen
- Koninklijke Sint-Marie, Overstraeten/Roelandt/Hansotte (Schaarbeek, 1844-1902)
→ Romaanse ramen (normaal klein door materiaalgebruik) zijn nu groter
Nieuw materiaal: gietijzer, om grotere ramen te kunnen maken
2
,- Centraal Station Antwerpen, Censerie (1894-1905)
- Sint-Janus hoofd (naam voor Januari = nieuwe maand van het jaar)
= 2 gezichten: ene kijkt naar verleden, andere naar de toekomst
→ Gebruik van oude materialen en oude stijl in centrale
ingang (trap verwijst naar Michelangelo) = verleden
→ Sporen en perrons zijn nieuwer (functioneel) = toekomst
= Grote scheiding
Exotisme (het verre en vreemde) = fascinatie voor andere culturen (persoonlijke interpretatie)
→ Zijn nooit naar verre landen geweest, maar haalden inspiratie uit wereldtentoonstelling
+ geen echte kennis, maar ontwerpen op basis van foto’s
*Japanse toren en Chinees paviljoen, Marcel (Laken, 1901-1904)
Lokale tradities (Arts&Crafts Movement) = niet ver zoeken, maar kijken wat nu gedaan wordt
→ Focus op eenvoud, ambachtelijk (tegen machinerie), traditie
= Morele dimensie van esthetiek = streven naar Harmonie
*The red House, Philip Webb (Bexleyheath, 1859-1865)
Modernisme, moderniteit, modernistisch…
- Start van Hegeliaanse interpretatie van de geschiedenis
→ geschiedenis is niet lineair maar er zijn plotse veranderingen
= Dialectische evolutie van cultuur (actie en reactie) → fascinatie en angst
Zeitgeist = tijdsgeest: periode in geschiedenis heeft aantal kenmerken (expressie in kunst)
→ 19de eeuw = moderniteit (modern = hedendaags, breuk met het verleden)
Modernistisch: kunst en architectuur die het ‘nieuwe’ radicaal als uitgangspunt neemt
Modernisme = dingen die positief staan tov de moderniteit
→ Hedendaagse vormen creëren, met processen als inspiratie (Darwinisme) = hoe een
vorm/stijl komt, ontstaat…
- Frans rationalisme = focus op functie en programma (vorm afhankelijk van functie)
- Duits idealisme = focus op context (vorm afhankelijk van context/plaats)
Frans rationalisme = vorm uit functie en materiaal (programma en constructie)
→ Viollet-le-Duc
*Entretiens sur l’architecture (1863-1872)
= Breuk met Ecole des Beaux-Arts
→ Choisy: focus op gebouw met constructieve rationaliteit
*Histoire de l’architecture (1899): rationaliteit in oogopslag (Pantheon + Hagia Sophia)
Duits idealisme = zoeken naar fundamentele constante, elementen die vaker
terugkomen in gebouwen (4 elementen)
→ Gottfried Semper
→ Parallel met evolutietheorie (Darwin): evolutie afhankelijk van context (klimaat,
locatie, cultuur)
- 4 elementen: fundering (basis) + dak (bescherming) + wanden (afscheiding) +
haard (sociaal centrum)
*Die Vier Elemente der Baukunst (1851)
3
, Ingenieurs
pragmatische attitude = economie, rationaliteit, snelheid
- Moulin Menier, Saulnier (1872)
→ Eerste toepassing van gietijzerskelet (baksteengevels zijn slechts een vlies)
= Ingenieurs blijven bouwen, kijken niet naar de stijl
→ Bouwen met nieuwe materialen (gietijzer als structuur), baksteen slechts esthetiek
- Markthallen Parijs, Valtard (1855 – 1866)
= orde, systematiek, licht en lucht voor hygiëne en efficiëntie (constructie
ook als expressie)
Gustave Eiffel (esthetiek van het stalen skelet)
→ Gaat gietijzer esthetisch vormgeven = functie en vorm (kracht dragen +
esthetisch)
*Pont du garabit (1884) = hoogste brug ter wereld
*Eiffeltoren, Eiffel (1887)
*Vrijheidsbeeld (NY, 1876) = ijzeren skelet en bronzen platen
2. Art Nouveau/Jugendstil en de weg naar abstractie
Art Nouveau = overkoepelende benaming voor artistieke tegenbewegingen
→ Vernieuwend, jeugdig, bevrijdend, hedendaags
→ Kortstondige bloeiperiode: effect van het nieuwe
Voedingsbodems/inspiratie van Art Nouveau
- Ruskin en de Arts&Crafts Movement: nadruk op ambacht en het morele karakter van esthetiek
= Totaalontwerp
→ Harmonie tussen mens en omgeving: goede, mooie omgeving leidt tot
goede, mooie mensen
- Art Nouveau = Constructief Realisme: wederzijdse relatie tussen ornament en
structuur (Violet-le-Duc)
- Japonisme: Minimalisme en functionaliteit van Japanse architectuur
*Uitnodiging tentoonstelling in galerij van Siegfied Bing (1895): gaf de nieuwe esthetiek zijn naam
Kenmerken Art Nouveau (vooral in Brussel)
- Organische vormentaal → Vitalisme: materie = leven = vloeiende zweepslag-lijn
→ Het idee dat materie leeft, ook dode materie zorgt voor 1 vloeiende lijn
- Nieuw materiaal = gietijzer
- Totaalkunstwerk → ontwerp in totaliteit nemen (van details tot structuur)
- Politiek en maatschappelijk ‘engagement’ → progressieve stijl van jonge industriële elite
*Metrostation Abesses, Hector Guimand (Parijs, 1900)
- Warenhuis Old England, Paul Saintenoy (Brussel, 1899)
Art Nouveau = contrasterend met neoclassicisme van late 18e eeuw
Donker, ijzer <-> zware steen , rondbogen, wit, klassiek
4
1. In welke stijl moeten we bouwen?
3 omwentelingen in de 19e eeuw
- Politieke revolutie: einde Ancien Régime
= Exit adel en opkomst liberale burgerij (handelaars winnen politieke macht)
- Industriële revolutie: opkomst machines/fabrieken en massaproductie + snelle
verstedelijking door plattelandsvlucht
= Mensen verhuizen naar de stad omdat er werk vinden in industrie (ontstaan arbeidsklasse)
- Socio-culturele revolutie: verlichting + secularisering (opkomst godsdienstvrijheid) +
verwetenschappelijking
= Darwin gaat fenomenen verklaren (invloed op maatschappij)
→ Enorme verandering: landelijke gemeenschap <-> wereld met fabrieken
Snelle revolutie → Twee tegenstrijdige gevoelens
- Fascinatie/optimisme = geloof dat de mens fantastische dingen kan maken
(wereldtentoonstellingen)
- Angst/nostalgie door snelle verandering (burgerlijk interieur)
Wereldtentoonstellingen in Londen en Parijs
- Londen → vol plein met bomen en enorme hoogte
*Chrystal Palace (Paxton)
- Parijs → machines + machines beleven
*Hall des Machines
= Concurrentie tussen naties (willen late zien wie machtiger is)
→ Rijke klasse kan toegang wereldtentoonstelling veroorloven = fascinatie voor het exotische
door visueel contact met andere naties op wereldtentoonstelling (wereldreiziger)
Het burgerlijk interieur
- Interieur gevormd uit verre verleden (nostalgie) = veilige plek in steeds
veranderde wereld
→ Bourgeoisie haalt verleden terug in interieur (reactie op de veranderende buitenwereld)
Nieuwe condities (opdrachtgevers en programma’s)
- Industrie en transport: fabrieken, treinen… = nieuwe technologie (geen voorbeelden uit het
verleden)
- Toerisme
- Opkomst van gecentraliseerde natiestaat: samenkomst van volkeren
- Burgerlijke cultuur en consumptie: groot warenhuis als luxueus
- Hygiëne en disciplinering: van badhuis naar ziekenhuis
- Bouwtechnische evoluties en nieuwe materialen (vlak glas, gietijzer, beton, staal…)
= Nieuwe programma’s, maar nog geen kennis ervan (want geen referentie uit verleden)
Nieuwe condities (materialen en stijlen)
Verschillende soorten architectuur in de 19de eeuw = historicisme, eclecticisme,
exotisme, Arts&Crafts Movement, modernisme…
→ Ecole des Beaux-Arts is dominant
*In welchem Style sollen wir bauen?’, Heinrich Hübsch (1928)
1
,Beaux-Arts traditie = beste leidende school, met antieke bouwkunst als referentie
- Oude bronnen uit klassieke oudheid overnemen
- Monumentale gebouwen als opdracht
- Compositie en verhoudingen uit Grieks-romeinse tijd
- Prix de Rome voor beste student (naar Rome om oude ruïnes te bestuderen)
- Leren tekenen door dingen na te tekenen (in museums, van kunstenaars)
*Exhibition hall in the Museum of Studies
- Opera, Charles Garnier (Parijs, 1857-1874)
Plan = hoe groter de ruimte, hoe belangrijker (typisch Beaux-Arts)
→ Centrum = midden van assen (belangrijkste plek)
→ Speelvlak = grote ruimte naast middel
→ Traphal = grote ruimte naast midden (open en groot)
- Hoofdas: ingang van buiten naar operazaal voor bezoekers
- Nevenas: Ingang voor artiesten en rijkelijke ingang voor keizer
= Functioneel: operazaal is centraal + daarrond kleine ruimtes als buffer
zodat operazaal niet aan straatkant zit (geluidmuur)
- Penn Station, Mead McKim and White (NY, 1910)
Klassiek gebouw (oude vorm) → thermenhuis als inspiratiebron
= Station is nieuw, dus nog geen referenties als inspiratiebron (ipv
thermenhuis)
→ Inkom, sporen, grote ingang, buffers (scheiding) en centrum met grote
belangrijke functies
Neo-gotiek (historicisme) = nostalgie naar de middeleeuwen, historische fictie
= Programma: herinnering van Vlaamse eenheid/identiteit + stijl van religie
opwaarderen (katholiek)
→ Grote bloei in Vlaanderen (Sint-Lucasscholen), vooral in Brugge
*Provinciaal Hof, Censerie (Brugge, 1887-1921)
Eclecticisme = samenvatting van het verleden + het meest ontwikkeld van alle tijden
→ Uit alle stijlen een deel halen en op een interessante manier samenbrengen (verschillende
stijlen door elkaar)
Creativiteit: ontwerper wil tonen wat hij kan + bezoeker kan tonen wat hij weet (kennis)
- The dream of the architect, Thomas Cole (1840)
= Architect zit op nieuw samengestelde zuil en kijkt naar verleden (obelixen + piramides)
→ Verschillende stijlen door elkaar:
- Griekse stijl = periode van bloei en verlichting
- Gotiek = donker, negatieve na de middeleeuwen
- Koninklijke Sint-Marie, Overstraeten/Roelandt/Hansotte (Schaarbeek, 1844-1902)
→ Romaanse ramen (normaal klein door materiaalgebruik) zijn nu groter
Nieuw materiaal: gietijzer, om grotere ramen te kunnen maken
2
,- Centraal Station Antwerpen, Censerie (1894-1905)
- Sint-Janus hoofd (naam voor Januari = nieuwe maand van het jaar)
= 2 gezichten: ene kijkt naar verleden, andere naar de toekomst
→ Gebruik van oude materialen en oude stijl in centrale
ingang (trap verwijst naar Michelangelo) = verleden
→ Sporen en perrons zijn nieuwer (functioneel) = toekomst
= Grote scheiding
Exotisme (het verre en vreemde) = fascinatie voor andere culturen (persoonlijke interpretatie)
→ Zijn nooit naar verre landen geweest, maar haalden inspiratie uit wereldtentoonstelling
+ geen echte kennis, maar ontwerpen op basis van foto’s
*Japanse toren en Chinees paviljoen, Marcel (Laken, 1901-1904)
Lokale tradities (Arts&Crafts Movement) = niet ver zoeken, maar kijken wat nu gedaan wordt
→ Focus op eenvoud, ambachtelijk (tegen machinerie), traditie
= Morele dimensie van esthetiek = streven naar Harmonie
*The red House, Philip Webb (Bexleyheath, 1859-1865)
Modernisme, moderniteit, modernistisch…
- Start van Hegeliaanse interpretatie van de geschiedenis
→ geschiedenis is niet lineair maar er zijn plotse veranderingen
= Dialectische evolutie van cultuur (actie en reactie) → fascinatie en angst
Zeitgeist = tijdsgeest: periode in geschiedenis heeft aantal kenmerken (expressie in kunst)
→ 19de eeuw = moderniteit (modern = hedendaags, breuk met het verleden)
Modernistisch: kunst en architectuur die het ‘nieuwe’ radicaal als uitgangspunt neemt
Modernisme = dingen die positief staan tov de moderniteit
→ Hedendaagse vormen creëren, met processen als inspiratie (Darwinisme) = hoe een
vorm/stijl komt, ontstaat…
- Frans rationalisme = focus op functie en programma (vorm afhankelijk van functie)
- Duits idealisme = focus op context (vorm afhankelijk van context/plaats)
Frans rationalisme = vorm uit functie en materiaal (programma en constructie)
→ Viollet-le-Duc
*Entretiens sur l’architecture (1863-1872)
= Breuk met Ecole des Beaux-Arts
→ Choisy: focus op gebouw met constructieve rationaliteit
*Histoire de l’architecture (1899): rationaliteit in oogopslag (Pantheon + Hagia Sophia)
Duits idealisme = zoeken naar fundamentele constante, elementen die vaker
terugkomen in gebouwen (4 elementen)
→ Gottfried Semper
→ Parallel met evolutietheorie (Darwin): evolutie afhankelijk van context (klimaat,
locatie, cultuur)
- 4 elementen: fundering (basis) + dak (bescherming) + wanden (afscheiding) +
haard (sociaal centrum)
*Die Vier Elemente der Baukunst (1851)
3
, Ingenieurs
pragmatische attitude = economie, rationaliteit, snelheid
- Moulin Menier, Saulnier (1872)
→ Eerste toepassing van gietijzerskelet (baksteengevels zijn slechts een vlies)
= Ingenieurs blijven bouwen, kijken niet naar de stijl
→ Bouwen met nieuwe materialen (gietijzer als structuur), baksteen slechts esthetiek
- Markthallen Parijs, Valtard (1855 – 1866)
= orde, systematiek, licht en lucht voor hygiëne en efficiëntie (constructie
ook als expressie)
Gustave Eiffel (esthetiek van het stalen skelet)
→ Gaat gietijzer esthetisch vormgeven = functie en vorm (kracht dragen +
esthetisch)
*Pont du garabit (1884) = hoogste brug ter wereld
*Eiffeltoren, Eiffel (1887)
*Vrijheidsbeeld (NY, 1876) = ijzeren skelet en bronzen platen
2. Art Nouveau/Jugendstil en de weg naar abstractie
Art Nouveau = overkoepelende benaming voor artistieke tegenbewegingen
→ Vernieuwend, jeugdig, bevrijdend, hedendaags
→ Kortstondige bloeiperiode: effect van het nieuwe
Voedingsbodems/inspiratie van Art Nouveau
- Ruskin en de Arts&Crafts Movement: nadruk op ambacht en het morele karakter van esthetiek
= Totaalontwerp
→ Harmonie tussen mens en omgeving: goede, mooie omgeving leidt tot
goede, mooie mensen
- Art Nouveau = Constructief Realisme: wederzijdse relatie tussen ornament en
structuur (Violet-le-Duc)
- Japonisme: Minimalisme en functionaliteit van Japanse architectuur
*Uitnodiging tentoonstelling in galerij van Siegfied Bing (1895): gaf de nieuwe esthetiek zijn naam
Kenmerken Art Nouveau (vooral in Brussel)
- Organische vormentaal → Vitalisme: materie = leven = vloeiende zweepslag-lijn
→ Het idee dat materie leeft, ook dode materie zorgt voor 1 vloeiende lijn
- Nieuw materiaal = gietijzer
- Totaalkunstwerk → ontwerp in totaliteit nemen (van details tot structuur)
- Politiek en maatschappelijk ‘engagement’ → progressieve stijl van jonge industriële elite
*Metrostation Abesses, Hector Guimand (Parijs, 1900)
- Warenhuis Old England, Paul Saintenoy (Brussel, 1899)
Art Nouveau = contrasterend met neoclassicisme van late 18e eeuw
Donker, ijzer <-> zware steen , rondbogen, wit, klassiek
4