- de macro-economische benadering
1. Inleiding
Micro-economie Macro-economie
- Perspectief: - Perspectief:
hoe nemen economische agenten hoe beïnvloeden geaggregeerde
(consumenten, bedrijven, economische beslissingen de
overheden) beslissingen? economie als geheel?
- allocatieprobleem: - stabiliteitsprobleem:
= welke inzet van kapitaal = hoe wenden we alle schaarse
en arbeid? middelen aan om het natuurlijk
output niveau te bereiken?
- distributieprobleem:
= wie krijgt wat vd - Wat bepaalt economische
economische koek? aggregaten zoals nationaal product,
werkloosheid, inflatie, saldo
betalingsbalans,…?
2. Productie, toegevoegde waarde en factorvergoedingen
- productie = creeren v nut
- Intermediair goed
= goed of dienst dat verder als input gebruikt w
- Finaal goed
= komt bij de klant ⇒ som vd toegevoegde waardes
- Toegevoegde waarde
= waarde die in elke stadium vd productie w toegevoegd
→ als we elke waarde zouden samen tellen = productie overschatten
→ berekenen:
waarde vd voortgebrachte goederen - waarde verbruikte intermediaire goederen1
1
Verbruikte intermediaire goederen
= economische g&d die v andere bedrijven w betrokken en als input gebruikt w bij eigen productie
1
,Voorbeeld toegevoegde waarde:
Waarde vd productie (W) =
- Som vd toegevoegde waarde
= Totaal v alle goederen (A) - intermediaire verbruik (M)
- Waarde vd finale goederen
= verkoopprijs in de winkel
- Som vd factorvergoedingen
= vergoeding vd betrokken productiefactoren
→ = toegevoegde waarde
⇒ conc.: W = A - M = F
3. Voorraden
! in realiteit:
= niet altijd alle geproduceerde goederen volledig doorverkopen
⇒ waarde vd productie opsplitsen:
1. verkopen vd bedrijven
2. wijzigingen vd voorraad
→ betrekking op afgewerkte producten
+ halfafgewerkte producten in intermediaire productiefase
- Huidenhandelaar:
= 7 vd 10 goederen verkopen
⇒ eindvoorraad = 3
2
, - A = totale waarde goederen
- A1 = totale verkopen
- Ve = eindvoorraad
- M = intermediair verbruik
- W = toegevoegde waarde
- F = factorvergoedingen
⇒ W = A - M = A1 + Ve - M = F
⇒ waarde vd productie:
- de waarde van de finale goederen
= waarde schoenen in de winkel
en de waarde van de aangelegde voorraden
- de som van de toegevoegde waarden
- de som van de factorvergoedingen
4. Soorten factorvergoedingen
Soorten factor vergoeding obv productiefactoren:
- Eigenlijke factorvergoedingen:
I. Loonsoms → vergoeding v producteifactor arbeid
II. Rente → vergoeding v productiefactor kapitaal
III. Pachtsom → vergoeding v productiefactor natuur
⇒ vergoeding vaak vastgelegd
- TW > som vd eigenlijke factorvergoedingen
= winst
↳ vergoeding ondernemingsinitiatief
⇒ TW - eigenlijke factorvergoedingen
⇒ conc.: Factorvergoedingen
= eigenlijke factorvergoedingen F1 + ondernemerswinst π
⇓
vergoeding prodfactoren = inkomen vd gezinnen Y
Inkomen vd gezinnen Y
= totale vergoeding die alle eigenaars v productiefactoren samen hebben ontvangen
→ loonsom = vergoeding v arbeid
→ winst = uitgekeerde dividenden
→ rente = vergoeding voor de ter beschik gestelde spaarmiddelen
3
,⇒
⇒ waarde vd productie (=TW / waarde finale g&d)
= waarde inkomen
5. Bruto-versus netto product
Duurzame kapitaalgoederen zijn onderhevig aan slijtage
= jaar na jaar vermindert de waarde vd voorraad kapitaalgoederen
door afschrijvingen of depreciatie.
⇒ productiecapaciteit in stand houden adhv investering
= vervaningsinvesteringen
= w gelijk gesteld met de afschrijvingen / depreciatie (D) vd bedrijven
• Bruto nationaal product
= geen rekening houden met depreciatie
• Netto nationaal product
→ wel rekening gehouden met slijtage
→ wel weten dat je iets in mindering moet brengen
→ berekening:
= bruto nationaal product – depreciatie
=W–D
⇒ W – D = F1 + π – D = Y – D
netto nationaal product = netto-factorvergoedingen = netto-inkomen
⇒ conc.:
= netto toegevoegde waarde is betere indicator voor welvaart ve land
dan de bruto toegevoegde waarde
⇒ ntv geeft de productie weer die een land heeft gerealiseerd
zonder op de kapitaalvoorraad te teren
4
,6. Fundamentele gelijkheid tussen product, inkomen en bestedingen
= Waarde van de productie: nationaal product (W)
= Som van alle factorvergoedingen: nationaal inkomen (Y)
= Som van alle bestedingen
⇒W Y C+ I
In elke economie w geproduceerd
⇒ hierdoor w inkomen verdiend
⇒ inkomen w besteed
→ eco met enkel gezinnen en bedrijven
= bestedingen:
1. consumptie (C) gezinnen
2. investeringen (Iep) bedrijven
→ EP = ex post = de werkelijke investeringen
→ enkel over materiële goederen/kapitaalgoederen
Bruto investeringen opgedeeld in:
1. Vervangingsinvesteringen (depreciatie)
= Nodig om productieve capaciteit van de kapitaalvoorraad op peil te houden
→ vb: oude machine vervangen voor nieuwe
→ = depreciatie
2. Uitbreidingsinvesteringen
= Toevoegingen van reële productiemiddelen
⇒ extra toevoegingen aan bestaande hoeveelheid kapitaalgoederen
→ vb: extra gebouw zetten, extra machine aankopen
3. Voorraadinvesteringen
= verandering vd voorraden goederen in verschillende productiefasen
⇒ Investeringen in vlottend kapitaal
↳ aangroei bedrijfsvoorraad v in de verschillende productiefasen
↳ aangroei vd voorraden in nationale boekhouding als investeringen rekenen
= garandeert gelijkheid tussen product en bestedingen
→ elk finaal goed dat bijdraagt tot het product wordt ofwel
geleverd aan gezinnen of bedrijven tijdens dezelfde periode,
of bevordert een aangroei van de voorraden
⇒ onderdeel van bestedingen
5
,Samenvatting - gelijkheid tussen product en besteding:
Netto investeringen = uitbreidingsinvesteringen + voorraadinvesteringen
Bruto investeringen = netto-investeringen + vervaningsinvesteringen
7. Macro-economische identiteiten voor gesloten eco zonder overheid
- Een identiteit is een gelijkheid die per definitie geldt ( )
⇒ zaken zijn per definitie gelijk aan elkaar
- Gelijkheden in gesloten economie zonder overheid:
1. W Y → Alle inkomens worden gevormd door
de totale waarde van de productie
⇒ samenstelling product volgens economische bestemming bepaald:
I. Bestedingsperspectief
=W C + Iep → Iep (ex post) = gerealiseerde investeringen
→ Totale toegevoegde waarde (W) gaat ofwel
naar consumptie (C) ofwel naar investeringen (I)
II. Inkomensperspectief
=Y C + S of S Y–C
→ Gezinnen geven een deel van hun inkomen
uit aan consumptie, de rest wordt gespaard
2. C + Iep C+S
3. Iep = S → sparen vd gezinnen maakt investeringen mogelijk
! investeringen < sparen ⇒ dan worden er onverkochte voorraden gevormd
= onverkochte voorrade = gerealiseerde investeringe
consumenten gaan deel inkomen sparen ⇒ banken lenen aan ond om te kunnen investeren
→ Stukje dat we niet gaan consumeren en sparen = Lek (uit economie)
→ Stukje dat we weer investeren = injecties (in economie)
6
,8. Eenvoudige economische kringloop
● Economische kringloop
- Samenhang tussen productie, inkomen en bestedingen
▪ Gezinnen stellen de productiefactoren ter beschikking van bedrijven
▪ Productiefactoren w gecombineerd om economische g&d
voort te brengen
▪ De totale productie wordt geleverd aan gezinnen
(consumptiegoederen) of aan bedrijven (kapitaalgoederen)
● Reële kringloop : volle pijlen
gezinnen geven geld en bedrijven produceren (kapitaal)goederen
● Geldkringloop: stippen pijlen
→ Inkomen naar gezinnen
→ Sparen of consumeren
→ Gespaard geld keert terug naar bedrijven
→ Die produceren weer producten en zorgen weer voor
een inkomen bij gezinnen (vergoeding productiefactoren)
→ Alles komt altijd terug naar de gezinnen in de vorm van inkomen
7
,9. Eenvoudige economische kringloop
Bruto binnenlands product (bbp) = W:
= totale toegevoegde waarde die in een jaar in een land w gerealiseerd
⇒ maatstaf voor de sterke v/e economie
⇒ hoe meer we produceren hoe sterker we zijn +hoe concurrentieel onze economie is
Netto nationaal inkomen(nni) :
= geheel vergoedingen die de productiefactoren in dezelfde periode hebben ontvangen
⇒ ongeacht waar ze toegevoegde waarde gerealiseerd hebben
↳ inkomen geproduceerd door inwoners v België in België en ook in buitenland
⇒ maatstaf voor de welvaart vd inwoners ve economie
! Bruto = voor afschrijvingen
Netto = na afschrijvingen
Fundamentele verschillen tussen product en inkomen:
- Verschillen
= Grensoverschrijdende factorvergoedingen
I. Factoruitgaven aan het buitenland (Fu)
= vergoedingen voor buitenlandse productiefactoren
⇒ hoort niet bij NNI
II. Factorontvangsten vh buitenland (Fo)
= ontvangsten vh buitenland doordat binnenlandse productiefactoren
betrokken zijn bij het creëren van toegevoegde waarde
in het buitenland
⇒ Hoort bij het NNI, niet bij BBP
⇒ BNI = BBP - Fu + Fo
BNI = BBP + netto-ontvangsten (Fo-Fu)
NNI = BNI - afschrijvingen
8
,Overheid doet ook mee:
- Overheidsconsumptie (Gc)
= lopende aankopen van goederen en diensten door de overheid
→ Bezoldiging overheidspersoneel grootste deel van overheidsconsumpties
- Overheidsinvesteringen (Gi)
= Uitgaven overheid aan kapitaalgoederen
- Overheidsbestedingen
= overheidsconsumptie + overheidsinvesteringen
- Overheidsuitgaven
= overheidsbestedingen + overheidstransfer(uitkeringen, rente,..)
→ Overheidstransfers
= zijn betalingen die de overheid overwegend doet aan de gezinnen
en hiervoor niets terug krijgt (negatieve belastingen)
⇒ zit niet in G, wel in belastingen
→ Exclusief rentebetalingen
= rente die de overheid nog moet betalen op zijn overheidsschuld
Bestedingen bij: Gesloten economie met overheid
= factorontvangen gelijk aan factoruitgaven
1. W Y → binnenlands product = nationaal inkomen
⇒ samenstelling product volgens economische bestemming bepaald:
I. Bestedingsperspectief
= W C + Iep + G
II. Inkomensperspectief
=Y Yd + T C+S+T
→ Yd = beschikbaar inkomen
→ T = netto belastingen = belastingen - uitkeringen
2. C+ Iep + G C+S+T
3. Iep + G S+T
⇒ injecties
= lekken uit de economie
⇒ sparen en belastingen lekken weg, want ze worden niet gebruikt in de eco
9
, Bestedingen bij: Open economie met overheid
Open economie = rekening houdend met het buitenland
- Uitvoer (X)
= deel v onze goederen en diensten aangekocht door het buitenland
- Invoer (Z)
= goederen en diensten die we aankopen in het buitenland
→ Zc ingevoerde consumptiegoederen en -diensten
→ Zi ingevoerde investeringsgoederen
→ Zg ingevoerde overheidsgoederen en –diensten
⇒ Z = Zc + Zi +Zg
⇒ netto-export (NX) = export - import
⇒ gelijkheid BP en bestedingen vh BP:
W = (C – Zc) + (I – Zi) +(G – Zg) + X → aangekocht door buitenland
|
consumptie vd in het binnenland geproduceerde goederen
1. W Y → binnenlands product = nationaal inkomen
⇒ samenstelling product volgens economische bestemming bepaald:
I. Bestedingsperspectief
= W C + Iep + G + X - Z
→ binnenlands product = binnenlandse bestedingen + netto-uitvoer
II. Inkomensperspectief
=Y Yd + T C+S+T
2. C+ Iep + G + X - Z C+S+T
3. Iep + G + X S+T-Z
W C + Iep + G + X - Z
→ binnenlands product
= binnenlandse bestedingen = binnenlandse bestedingen
+ netto-uitvoer = lopende rekeningen vd betalingsbalans
→ samenhang:
- binnenlands product W = nationale bestedingen bb
⇒ NX = X - Z = 0 → X = Z ⇒ evenwicht
- bb < W
⇒NX > 0 of X-Z > 0 of X>Z ⇒positief saldo
- bb > W
⇒ NX < 0 of X-Z<0 of X< Z ⇒ negatief saldo
10