Het spraak- en taalverwervingsproces bij kinderen:
1. Hoe leert een kind taal? Welke factoren beïnvloeden de taalverwerving?
Eerst luisteren naar omgeving, imiteren, neurobiological aspecten, interactie tussen de volwassene en het kind
2. Op welke leeftijd start, begint de taalontwikkeling?
Tijdens zwangerschap
3. Op welke leeftijd is de taalontwikkeling van een kind voltooid?
Stopt niet echt, je leert altijd nieuwe woorden bij, je leert levenslang woorden bij naargelang je interesses
4. Welke grote stappen kan je in de taalontwikkeling onderscheiden?
Baby: horen, klanken opnemen en imiteren, eerste woordje
Eerste leerjaar: leren lezen en schrijven
Wenen (enkel klinkers), brabbelen (enkel woorden), woorden, korte zinnen, langere zinnen met betekenis
1ste woordje: 8 – 9 maanden
Hoofdstuk 1: inleiding
• ‘het taalverwervingsproces staat niet op zichzelf, maar is een onderdeel van het totale proces van verandering
waarin kinderen zich bevinden’
• Het spreken van het kind is niet alleen een mooi doel op zich, maar het is vooral een middel om de
communicatieve en de kenniswereld te veroveren
1. Taalontwikkeling: een multidimensioneel gebeuren
Aan het schijnbaar probleemloos leren praten van kinderen gaan heel wat voorbereidende processen vooraf, en er
moeten heel wat basisvoorwaarden vervuld worden: een multifactorieel proces dus
• Het taalvermogen moet geactiveerd worden door een passende taalomgeving, en dit tijdens de vroege
levensjaren
• Daarnaast zijn ook cognitief inzicht, sociale ervaring, sensorische waarneming en fijn-motorische beheersing
van de spraakorganen onontbeerlijk om tot een goede taalverwerving te komen
Maar…
Er is ook sprake van een tweerichtingsverkeer tussen deze externe modulariteiten en de taalvaardigheid
1.1. Taalaanbod
Kind zal geen taal leren als het niet in contact komt met taal
Welke taal of talen een kind leert, heeft niets te maken met taalaanleg of andere ontwikkelingsdomeinen, maar met
taalaanbod
• Brede omgevingstaal
= taal die niet rechtstreeks tot het kind gericht is
Mama en papa spreken in dezelfde ruimte als het kind of televisie speelt bij het kind
➔ Hieruit leert het kind niet zoveel, wel uit taal die specifiek tot hem gericht wordt
• Verzorgerstaal
CDS = Child Directed Speech
Babytaal < verzorgerstaal
= taal rechtstreeks tot het kind gericht (één-één-interactie)
= allerbelangrijkste motor achter de vroege taalverwervingsperiode
• De taal van de volwassenen past zich aan aan het taalniveau van het kind
➔ Fine-tuning mechanisme
Taal- en spraakontwikkeling -1-
, • Babytaal = verzorgerstaal gesproken tot kinderen tussen ± 6 en 18 maanden
Het taalgebruik van de ouders loopt altijd net iets voor op het taalgebruik van het kind
2. Componenten van de taalontwikkeling
2.1. Taalbegrip en taalproductie
Passieve kennis (taalbegrip) > actieve kennis (taalproductie)
Verzorgerstaal evolueert mee met taalontwikkeling van het kind
➔ Verzorgerstaal loopt een stapje vooruit
2.2. Vorm van taaluitingen
Bouwstenen van klein naar groot:
- Klanken (fonetiek/fonologie)
- Woorden (flexiemorfologie)
- Zinnen (syntaxis)
Vorming van klanken (klankleer of fonetiek/fonologie)
Belangrijke opdracht: techniek voor articulatie van individuele klanken verwerven
/r/ en /s/: fijnere motoriek -> pas op later tijdstip probleemloos
Individuele klanken leren samenvoegen tot lettergrepen
Vorming van woorden (woordherhaling of morfologie)
• Woorden verschijnen in verschillende gedaantes
(Bv boek – boekje – boeken; ik loop – jij loopt – ik liep)
• Nieuwe woorden worden gevormd door bestaande, korte woorden te combineren
(Bv tafel + poot = tafelpoot)
Vorming van de zinnen (zinsleer of syntaxis)
• Woorden kunnen niet in willekeurige volgorde geplaatst worden
(Bv ‘jongen de zit tafel de op’: geen correct Nederlands)
• Bepaalde elementen kunnen wel van plaats veranderen om boodschap aan te passen
(Bv ‘hij zit op de tafel’ betekent iets anders dan ‘zit hij op de tafel?’)
2.3. De betekenis en het gebruik van taaluitingen (semantiek-derivatiemorfologie)
Betekenis van woorden en zinnen (betekenisleer of semantiek)
• Eindeloze reeks afspraken over welke klankcombinaties welke betekenis uitdrukken
• Veel woorden hebben meerdere betekenissen (bv bank: om op te zitten en om geld aan toe te vertrouwen)
• Ene betekenis kan letterlijk zijn (bv neus van een clown)
• Andere betekenis kan figuurlijk zijn (bv neus van een vliegtuig; iemand bij de neus nemen)
Gebruik van uitingen (pragmatiek)
• Kind weet dat taal wordt gebruikt om verschillende dingen mee te realiseren in de communicatie:
- Werkelijkheid beschrijven
- Vraag stellen
- Bevel geven
• Je verwacht een antwoord
2.4. Nadenken over taal (metalinguïstiek)
• Kind staat stil bij betekenis van woorden en schijnbare gebrek aan logica ervan (bv ‘waarom noemen we een
boterham een boterham?’)
• Geen woord kennen voor bepaalde zaken -> creatief nieuwe woorden bouwen
2.5. Volgorde van componenten
• Vormen van klanken
• Gebruik van uitingen
• Betekenis van woorden
• Vormen van zinnen
• Vormen van woordvariaties en combinaties
Taal- en spraakontwikkeling -2-
, 3. Fasen in de taalontwikkeling
• Prelinguale fase (voortalige periode) (0 – 12m)
• Vroeglinguale fase (vroegtalige periode) (1 j – 2;6 j)
• Differentiatiefase (2;6 j – 5 j)
• Voltooiingsfase (5 j – 10/12 j)
4. Kenmerken en stijlen van taalaanbod
4.1. Kenmerken van taalaanbod
Klanken en uitspraak
Fonologische aanpassingen:
• Hogere stem; overdreven intonatiepatronen; langere pauzes; overduidelijke articulatie
• Fonologische eigenschappen van babytaalwoordjes
- Veel fonemen die vooraan in de mond gearticuleerd worden (/p/, /b/, /m/)
- Weinig fricatieven en liquidae
- Weinig medeklinkerverbindingen
- Veel éénlettergrepige woorden
- Veel reduplicaties
= taaluniversele kenmerken van opvoeders- of verzorgerstaal
Zinsbouw
Syntactisch-morfologische aanpassingen ~ (hangt vaak samen met) andere linguïstische aanpassingen
Fine-tuning mechanisme: volwassene past zich aan naar het niveau van het kind, maar één niveau hoger
• Vervanging van persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden door eigennamen (bv ‘mama gaat Jantje
pakken’ i.p.v. ‘ik ga jou pakken’)
• Frequent gebruik van vraagzinnen
• Kortere zinslengte en eenvoudige zinnen
• Weinig of geen vervoegde werkwoorden of vervangt vervoegde werkwoord door infinitie
Vervanging van vervoegde ww door ‘doen + infinitief
Betekenis
Semantische aanpassingen
• Onomatopeeën (woef woef i.p.v. hond)
Taal- en spraakontwikkeling -3-
1. Hoe leert een kind taal? Welke factoren beïnvloeden de taalverwerving?
Eerst luisteren naar omgeving, imiteren, neurobiological aspecten, interactie tussen de volwassene en het kind
2. Op welke leeftijd start, begint de taalontwikkeling?
Tijdens zwangerschap
3. Op welke leeftijd is de taalontwikkeling van een kind voltooid?
Stopt niet echt, je leert altijd nieuwe woorden bij, je leert levenslang woorden bij naargelang je interesses
4. Welke grote stappen kan je in de taalontwikkeling onderscheiden?
Baby: horen, klanken opnemen en imiteren, eerste woordje
Eerste leerjaar: leren lezen en schrijven
Wenen (enkel klinkers), brabbelen (enkel woorden), woorden, korte zinnen, langere zinnen met betekenis
1ste woordje: 8 – 9 maanden
Hoofdstuk 1: inleiding
• ‘het taalverwervingsproces staat niet op zichzelf, maar is een onderdeel van het totale proces van verandering
waarin kinderen zich bevinden’
• Het spreken van het kind is niet alleen een mooi doel op zich, maar het is vooral een middel om de
communicatieve en de kenniswereld te veroveren
1. Taalontwikkeling: een multidimensioneel gebeuren
Aan het schijnbaar probleemloos leren praten van kinderen gaan heel wat voorbereidende processen vooraf, en er
moeten heel wat basisvoorwaarden vervuld worden: een multifactorieel proces dus
• Het taalvermogen moet geactiveerd worden door een passende taalomgeving, en dit tijdens de vroege
levensjaren
• Daarnaast zijn ook cognitief inzicht, sociale ervaring, sensorische waarneming en fijn-motorische beheersing
van de spraakorganen onontbeerlijk om tot een goede taalverwerving te komen
Maar…
Er is ook sprake van een tweerichtingsverkeer tussen deze externe modulariteiten en de taalvaardigheid
1.1. Taalaanbod
Kind zal geen taal leren als het niet in contact komt met taal
Welke taal of talen een kind leert, heeft niets te maken met taalaanleg of andere ontwikkelingsdomeinen, maar met
taalaanbod
• Brede omgevingstaal
= taal die niet rechtstreeks tot het kind gericht is
Mama en papa spreken in dezelfde ruimte als het kind of televisie speelt bij het kind
➔ Hieruit leert het kind niet zoveel, wel uit taal die specifiek tot hem gericht wordt
• Verzorgerstaal
CDS = Child Directed Speech
Babytaal < verzorgerstaal
= taal rechtstreeks tot het kind gericht (één-één-interactie)
= allerbelangrijkste motor achter de vroege taalverwervingsperiode
• De taal van de volwassenen past zich aan aan het taalniveau van het kind
➔ Fine-tuning mechanisme
Taal- en spraakontwikkeling -1-
, • Babytaal = verzorgerstaal gesproken tot kinderen tussen ± 6 en 18 maanden
Het taalgebruik van de ouders loopt altijd net iets voor op het taalgebruik van het kind
2. Componenten van de taalontwikkeling
2.1. Taalbegrip en taalproductie
Passieve kennis (taalbegrip) > actieve kennis (taalproductie)
Verzorgerstaal evolueert mee met taalontwikkeling van het kind
➔ Verzorgerstaal loopt een stapje vooruit
2.2. Vorm van taaluitingen
Bouwstenen van klein naar groot:
- Klanken (fonetiek/fonologie)
- Woorden (flexiemorfologie)
- Zinnen (syntaxis)
Vorming van klanken (klankleer of fonetiek/fonologie)
Belangrijke opdracht: techniek voor articulatie van individuele klanken verwerven
/r/ en /s/: fijnere motoriek -> pas op later tijdstip probleemloos
Individuele klanken leren samenvoegen tot lettergrepen
Vorming van woorden (woordherhaling of morfologie)
• Woorden verschijnen in verschillende gedaantes
(Bv boek – boekje – boeken; ik loop – jij loopt – ik liep)
• Nieuwe woorden worden gevormd door bestaande, korte woorden te combineren
(Bv tafel + poot = tafelpoot)
Vorming van de zinnen (zinsleer of syntaxis)
• Woorden kunnen niet in willekeurige volgorde geplaatst worden
(Bv ‘jongen de zit tafel de op’: geen correct Nederlands)
• Bepaalde elementen kunnen wel van plaats veranderen om boodschap aan te passen
(Bv ‘hij zit op de tafel’ betekent iets anders dan ‘zit hij op de tafel?’)
2.3. De betekenis en het gebruik van taaluitingen (semantiek-derivatiemorfologie)
Betekenis van woorden en zinnen (betekenisleer of semantiek)
• Eindeloze reeks afspraken over welke klankcombinaties welke betekenis uitdrukken
• Veel woorden hebben meerdere betekenissen (bv bank: om op te zitten en om geld aan toe te vertrouwen)
• Ene betekenis kan letterlijk zijn (bv neus van een clown)
• Andere betekenis kan figuurlijk zijn (bv neus van een vliegtuig; iemand bij de neus nemen)
Gebruik van uitingen (pragmatiek)
• Kind weet dat taal wordt gebruikt om verschillende dingen mee te realiseren in de communicatie:
- Werkelijkheid beschrijven
- Vraag stellen
- Bevel geven
• Je verwacht een antwoord
2.4. Nadenken over taal (metalinguïstiek)
• Kind staat stil bij betekenis van woorden en schijnbare gebrek aan logica ervan (bv ‘waarom noemen we een
boterham een boterham?’)
• Geen woord kennen voor bepaalde zaken -> creatief nieuwe woorden bouwen
2.5. Volgorde van componenten
• Vormen van klanken
• Gebruik van uitingen
• Betekenis van woorden
• Vormen van zinnen
• Vormen van woordvariaties en combinaties
Taal- en spraakontwikkeling -2-
, 3. Fasen in de taalontwikkeling
• Prelinguale fase (voortalige periode) (0 – 12m)
• Vroeglinguale fase (vroegtalige periode) (1 j – 2;6 j)
• Differentiatiefase (2;6 j – 5 j)
• Voltooiingsfase (5 j – 10/12 j)
4. Kenmerken en stijlen van taalaanbod
4.1. Kenmerken van taalaanbod
Klanken en uitspraak
Fonologische aanpassingen:
• Hogere stem; overdreven intonatiepatronen; langere pauzes; overduidelijke articulatie
• Fonologische eigenschappen van babytaalwoordjes
- Veel fonemen die vooraan in de mond gearticuleerd worden (/p/, /b/, /m/)
- Weinig fricatieven en liquidae
- Weinig medeklinkerverbindingen
- Veel éénlettergrepige woorden
- Veel reduplicaties
= taaluniversele kenmerken van opvoeders- of verzorgerstaal
Zinsbouw
Syntactisch-morfologische aanpassingen ~ (hangt vaak samen met) andere linguïstische aanpassingen
Fine-tuning mechanisme: volwassene past zich aan naar het niveau van het kind, maar één niveau hoger
• Vervanging van persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden door eigennamen (bv ‘mama gaat Jantje
pakken’ i.p.v. ‘ik ga jou pakken’)
• Frequent gebruik van vraagzinnen
• Kortere zinslengte en eenvoudige zinnen
• Weinig of geen vervoegde werkwoorden of vervangt vervoegde werkwoord door infinitie
Vervanging van vervoegde ww door ‘doen + infinitief
Betekenis
Semantische aanpassingen
• Onomatopeeën (woef woef i.p.v. hond)
Taal- en spraakontwikkeling -3-