Samenvatting - Bouwconstructies

GROND
Grondsoorten
Rots
 Gesloten structuur
 Hard en onsamendrukbaar
 Geschikt als funderingsbodem als
o Hij niet verweerd is
o Er geen holten aanwezig zijn
o De laag niet te schuin loopt
o Laagdikte min. 2m
Grind
 Loskorrelig materiaal (2-80mm)
 Sterk waterdoorlatend
 Naargelang de vindplaats: zeegrind, gebroken grind, riviergrind, …
 Geschikt als funderingsbodem als
o Grindlaag min. 3m dik
o Niet te schuin
Zand
 Loskorrelig materiaal (0.2-2mm) -> fijnere korrels dan grind
 Sterk waterdoorlatend
 Naargelang de vindplaats: zeezand, rivierzand, …
 Geschikt als funderingsbodem als
o Zandlaag min. 3m dik
o Draagvermogen neemt af bij kleinere korrel
Mergel
 Zacht gesteente gevormd uit leem en kalk
 Bevat veel fossielen
 Nadeel: verweekt door indringend water
 Geschikt als funderingsbodem als
o Laagdikte min. 3m
o Onttrokken aan indringend water
o Niet te schuin loopt
Klei
 Sterk samenhangend: gebonden materiaal
 Zeer fijne korrels (<0.074mm)
 Slecht waterdoorlatend: door de waterlaag rond de korrels
 Zwelt en krimpt door water
 Geschikt als funderingsbodem als
o Laagdikte min. 3m
o Onttrokken aan watertoevoer en -afvoer (dus zolang de kleilagen aan grondwater zit)
o Niet te schuin loopt
Leem
 = klei met groot aantal zandkorrels
 Afmeting: 0.002 tot 0.2 mm
 Geschikt als funderingsbodem als
o Laagdikte min. 3m
o Onttrokken aan water toevoer en afvoer

, o Niet te schuin loopt
Zavel
 Zand vermengd met leem of klei
 Doorgaans meer vast en samenhangend dan klei
 Geschikt als funderingsbodem als
o De laag voldoende vast is afgezet
Slib
 Fijne kleideeltjes afgezet in water
 Dik vloeiend
 Voorkomend in dunne lagen
 NIET geschikt als funderingsbodem
Teelaarde
 Dunne bovenlaag vermengd met in ontbinding verkerende plantaardige bestanddelen
 Goede voedingsbodem voor gewassen
 NIET geschikt als funderingsbodem
Veen
 Grond bestaande uit in ontbinding verkerende planten
 Vezelachtig, samenhangend
 NIET geschikt als funderingsbodem


Soorten water in de grond
Freatisch water
= grondwater dat in een poreuze bodem, onder invloed van wateraanvulling of onttrekking vrij kan
stijgen of dalen

Grondwaterspiegel of freatisch oppervlak
= stand van het grondwater

Capillair water
= boven het freatisch oppervlak is er nog water in de grond aanwezig

Funiculair water
= er bevindt zich in de poriën lucht en water. Dit water staat nog steeds in verbinding met het
grondwater

Pendulair water of hangwater (geen contact met grondwater en lucht)
= er is alleen nog water op de aanrakingspunten van de korrels. Het water is niet meer in verbinding
met het grondwater

Spanningswater
= grondwater onder een afsluitende grondlaag (meestal klei)
Waar de kleilaag onvoldoende dicht is en water doorlaat -> kwel

Evenwicht van taluds
Natuurlijke talud
= helling waaronder grond zonder afschuiving blijft staan

, Indien men een berg grond uitstort op een hoop dan schuift hij af en na verloop van tijd vormt hij een
constante hoek met de horizontale
= inwendige wrijvingshoek of natuurlijke hellingshoek of hoek van het natuurlijke talud
= afhankelijk van de aard van de grond en de vochtigheid
Impact van water op het natuurlijk talud?
Hangt af van verschillende factoren: hoeveelheid water, snelheid vd stroming, bodemgesteldheid en
andere omgevingsfactoren. Mogelijke effecten van water op een natuurlijk talud: erosie, verzadiging,
grondwaterstroming, vorstwerking, vegetatie-invloeden. Het beheer van water op een natuurlijk
talud is daarom van groot belang om erosie en instabiliteit te voorkomen.

Beweging in grond
Uitleveren
 Na uitgraven van grond in vast ongeroerde grond -> volumevermeerdering; structuur massa
verbreekt waardoor een gewijzigde stapeling van de grondkorrels ontstaat of deze grond in
kruimels uiteenvalt
Inklinken
 Het ophogingsmateriaal wordt dichter bijeengepakt: ophopingen
Zettingen
 Verticale vervormingen van de grond te wijten aan wijzigingen in de verticale effectieve
spanningen: gevolg van belastingen of een daling van de grondwaterdruk -> drukverschil
 Wegpersen van lucht en water tussen gronddeeltjes
Aanaarden
 Grond verhogen of putten vullen
 Lagen van 20 cm
 Overhoogte
 Materiaal van aandammen
 Korrelige gronden: zand: wals, tripplaat, trilwals
 Cohesieve gronden: kleigronden: bandenwals, schaapvoetwals
Consolidatie
 De samendrukking van slappe grondlagen in de loop van de tijd door uitwendige belastingen
of een afname in de druk van het grondwater

Grondonderzoek
Steunen op geologische gegevens: kaarten en dossiers die in het Geologisch Instituut te Brussel
kunnen bekomen worden of op databank ondergrond Vlaanderen. Nuttige en correctie informatie
betreffende geotechniek, geologie en hydrogeologie wordt in de databank opgenomen en
geografisch gesitueerd, zoals sonderingen, boringen, grondwaterpeilmetingen en kwaliteitsanalyses,
pompputten, geologische kaarten enz. -> databank vrij te raadplegen

Graven (rechtstreekse waarneming)
 Van onderzoeksputten: onderzoek naar verschillende lagen, de dikten van de lagen, het
vochtgehalte
 Nadelen:
o Diepte is beperkt
o Inslaan putwanden
Sondeerijzer of visiteerijzer
 Metalen staaf van 1.5m à 4m lengte met inkepingen onderaan en
drukhandvat bovenaan