STENGEL
-UITWENDIGE MORFOLOGIE
algemeen
-apical m. = eindknop
-leaf prim. = vroegste stadia bladgroei
-bud prim. = vroegste stadia knopgroei
-node = knoop = inplantingsplaats
bladeren
-lid = internodium en knoop
-ax. bud = okselknop
-internodium = stengeldeel tussen twee knopen
-de internodia worden naarmate ze verder verwijderen van het apicale m. langer
(=stengelstrekking)
bladstand
= fyllotaxis
- verspreid = één blad per knop (spiraal)
-afwisselend = één blad per knop (180°)
-kruisgewijs/tegenoverstaand = twee bladeren per knoop
-bladkrans > 2 bladeren per knoop
-rozet
vertakkingspatronen
-monopodiale groei (eindknop is dominant en volledig ontwikkelt)
-sympodiale groei (eindknop is niet dominant)
-STENGELMETAMORFOSEN
= afwijkende groeivormen die een voordeel bieden
Stengelknol:
= opzwelling stengel
-extra parenchymweefsel, gevuld met
reserve voorraad
-naakt of geschubd
-knoppen (=’ogen’)
-bv: aardappel
Uitloper:
= stolonen
-bovengronds
-geleed
-ongeslachtelijke voortplanting
-bv: aardbei
Wortelstok:
= rhizomen
-ondergrondse, verdikte stengel
-geleed
-geen wortelkapje
-ongeslachtelijke voortplanting
-bv: iris
1
, Bolschijf:
= verbreed stengeldeel
-voorraad
-okselknoppen
-gemetamorfoseerde bladeren
rokken (omgeven de bolledige bol)
schubben (bedekken elkaar en maar voor
een deel de bol)
-bv: ajuin
Stengelrank:
-vastzittend op substraat
-geleed
Takdoorn:
= zijscheueten in de oksel van het blad die
omgevormd zijn tot doornen
≠ emergentia (stekel v.e. roos)
Klimhaakjes:
-haarvorminge stengelstukjes
-zetten zich bij opwaartse groei vast op
andere planten
Hechtschijfjes:
= stengeldeeltjes die zich vastzetten op het
substraat
Succulentie:
= wateropstapelplaats
-xerofyten = plant die aangepast is aan
omstandigheden waarin weinig vocht
beschikbaar is
-extra cortexweefsel
2
-UITWENDIGE MORFOLOGIE
algemeen
-apical m. = eindknop
-leaf prim. = vroegste stadia bladgroei
-bud prim. = vroegste stadia knopgroei
-node = knoop = inplantingsplaats
bladeren
-lid = internodium en knoop
-ax. bud = okselknop
-internodium = stengeldeel tussen twee knopen
-de internodia worden naarmate ze verder verwijderen van het apicale m. langer
(=stengelstrekking)
bladstand
= fyllotaxis
- verspreid = één blad per knop (spiraal)
-afwisselend = één blad per knop (180°)
-kruisgewijs/tegenoverstaand = twee bladeren per knoop
-bladkrans > 2 bladeren per knoop
-rozet
vertakkingspatronen
-monopodiale groei (eindknop is dominant en volledig ontwikkelt)
-sympodiale groei (eindknop is niet dominant)
-STENGELMETAMORFOSEN
= afwijkende groeivormen die een voordeel bieden
Stengelknol:
= opzwelling stengel
-extra parenchymweefsel, gevuld met
reserve voorraad
-naakt of geschubd
-knoppen (=’ogen’)
-bv: aardappel
Uitloper:
= stolonen
-bovengronds
-geleed
-ongeslachtelijke voortplanting
-bv: aardbei
Wortelstok:
= rhizomen
-ondergrondse, verdikte stengel
-geleed
-geen wortelkapje
-ongeslachtelijke voortplanting
-bv: iris
1
, Bolschijf:
= verbreed stengeldeel
-voorraad
-okselknoppen
-gemetamorfoseerde bladeren
rokken (omgeven de bolledige bol)
schubben (bedekken elkaar en maar voor
een deel de bol)
-bv: ajuin
Stengelrank:
-vastzittend op substraat
-geleed
Takdoorn:
= zijscheueten in de oksel van het blad die
omgevormd zijn tot doornen
≠ emergentia (stekel v.e. roos)
Klimhaakjes:
-haarvorminge stengelstukjes
-zetten zich bij opwaartse groei vast op
andere planten
Hechtschijfjes:
= stengeldeeltjes die zich vastzetten op het
substraat
Succulentie:
= wateropstapelplaats
-xerofyten = plant die aangepast is aan
omstandigheden waarin weinig vocht
beschikbaar is
-extra cortexweefsel
2