1. Onderzoek
Je kan de verschillende fasen in een onderzoek noemen en aangeven in welke mate
statistiek belangrijk is/kan zijn in deze fase.
Definitiefase: aanleiding & centrale vragen van het onderzoek (vb: wat is optimale
voeding tijdens lactase?)
Ontwerpfase: uitwerken opzet onderzoek (vb: enquête)
Inzicht in statistiek kan van pas komen
Uitvoeringsfase: voorbereiding en uitvoering van onderzoek (vb: enquête afnemen)
Weinig statistiek bij nodig
Verwerkingsfase: registeren, weergeven en analyseren van gegevens (vb: uit enquête
blijkt…)
Veel statistiek bij nodig
Rapportagefase: rapporteren van gegevens (vb: neerschrijven in eindwerk).
Je kan de termen populatie en steekproef omschrijven. Je weet dat representativiteit
een voorwaarde is voor een goede steekproef en kan deze in reële situaties
inschatten.
Populatie: de gehele groep individuen of objecten waarover je info wil verkrijgen (vb: alle
inwoners van een land).
Niet altijd mogelijk
Steekproef: deelverzameling van de populatie die je onderzoekt. Het is van belang dat de
steekproef representatief is voor de populatie die je onderzoekt om conclusies te kunnen
trekken.
Je kan de diverse soorten steekproefnames herkennen, omschrijven en de voor- en
nadelen er van benoemen.
Selectie met randomgetallen: keuze steekproef volledig willekeurig (vb: nummers
trekken)
Nadeel: bepaalde dag komt niet aan bod
Gestratifieerde steekproefname: populatie wordt verdeeld in subgroepen obv bepaald
kenmerk, vervolgens wordt uit elke subgroep een willekeurige steekproef getrokken (vb:
klanten verdelen in leeftijdgroepen en uit elke groep 100 klanten trekken)
Nadeel: moeilijk te organiseren
Getrapte steekproefname: populatie wordt in subgroepen verdeeld, waarna enkele van
deze subgroepen lukraak worden uitgekozen en in kleinere subgroepen verdeeld (vb:
land verdelen in regio’s, lukraak regio’s selecteren, willekeurig scholen selecteren)
, Systematische steekproefname: elementen worden op systematische manier uit
populatie genomen (vb: telkens sprong van 10 klanten).
Nadeel: systematische variaties niet opgemerkt
Je kan de diverse soorten variabelen omschrijven en illustreren met een voorbeeld. Je
kan voor een gegeven variabele aangeven wat voor soort variabele dit is (zowel
binnen de indeling op meetniveau, als binnen de indeling kwalitatief/kwantitatief en
afhankelijk/onafhankelijk).
Op basis van meetniveau:
Nominaal niveau Enkel onderscheid obv categorieën (vb: man/vrouw)
Ordinaal niveau Categorieën met rangorde (vb: heel goed/goed/voldoende/
slecht)
Intervalniveau Gelijke afstanden tussen meetwaarden. Je kan verschillen
berekenen, maar verhoudingen zijn niet zinvol (vb:
tijdstippen van de dag, temperatuur)
Rationiveau Gelijke afstanden tussen meetwaarden en verhoudingen
kunnen berekend worden en zijn zinvol (vb: gewicht,
lengte, leeftijd)
Op basis van kwalitatief/kwantitatief karakter:
Kwalitatief Eigenschap in woorden omschreven
Kwantitatief Eigenschap met getallen
- Continue kwantitatieve variabele: oneindig veel andere
tussen 2 waarden
- Discrete kwantitatieve variabele: sprong tussen 2
waarden
2. Beschrijvende statistiek
Je kan de diverse soorten kengetallen herkennen en de betekenis van de getallen
omschrijven. Je kent de eventuele eigenschappen van de kengetallen en weet
wanneer ze zinnig gebruikt kunnen worden.
Gemiddelde: oorspronkelijke gegevens optellen en delen door het aantal gegevens.
Mediaan (= 50e percentiel): de middelste waarde van een gegevensreeks, na
rangschikking van klein naar groot. 50% van de waardes heeft een kleinere waarde dan
de mediaan, 50% een grotere.
Modus: de waarde die het meest voorkomt in de gegevensreeks.
Relevant bij kwalitatieve gegevens (vb: wat is je lievelingsvrucht?)
Spreiding (R): het absolute verschil tussen de hoogste en de laagste waarde.
Enkel zin voor kleine reeks waarnemingen (2 tot 4).
Je kan de verschillende fasen in een onderzoek noemen en aangeven in welke mate
statistiek belangrijk is/kan zijn in deze fase.
Definitiefase: aanleiding & centrale vragen van het onderzoek (vb: wat is optimale
voeding tijdens lactase?)
Ontwerpfase: uitwerken opzet onderzoek (vb: enquête)
Inzicht in statistiek kan van pas komen
Uitvoeringsfase: voorbereiding en uitvoering van onderzoek (vb: enquête afnemen)
Weinig statistiek bij nodig
Verwerkingsfase: registeren, weergeven en analyseren van gegevens (vb: uit enquête
blijkt…)
Veel statistiek bij nodig
Rapportagefase: rapporteren van gegevens (vb: neerschrijven in eindwerk).
Je kan de termen populatie en steekproef omschrijven. Je weet dat representativiteit
een voorwaarde is voor een goede steekproef en kan deze in reële situaties
inschatten.
Populatie: de gehele groep individuen of objecten waarover je info wil verkrijgen (vb: alle
inwoners van een land).
Niet altijd mogelijk
Steekproef: deelverzameling van de populatie die je onderzoekt. Het is van belang dat de
steekproef representatief is voor de populatie die je onderzoekt om conclusies te kunnen
trekken.
Je kan de diverse soorten steekproefnames herkennen, omschrijven en de voor- en
nadelen er van benoemen.
Selectie met randomgetallen: keuze steekproef volledig willekeurig (vb: nummers
trekken)
Nadeel: bepaalde dag komt niet aan bod
Gestratifieerde steekproefname: populatie wordt verdeeld in subgroepen obv bepaald
kenmerk, vervolgens wordt uit elke subgroep een willekeurige steekproef getrokken (vb:
klanten verdelen in leeftijdgroepen en uit elke groep 100 klanten trekken)
Nadeel: moeilijk te organiseren
Getrapte steekproefname: populatie wordt in subgroepen verdeeld, waarna enkele van
deze subgroepen lukraak worden uitgekozen en in kleinere subgroepen verdeeld (vb:
land verdelen in regio’s, lukraak regio’s selecteren, willekeurig scholen selecteren)
, Systematische steekproefname: elementen worden op systematische manier uit
populatie genomen (vb: telkens sprong van 10 klanten).
Nadeel: systematische variaties niet opgemerkt
Je kan de diverse soorten variabelen omschrijven en illustreren met een voorbeeld. Je
kan voor een gegeven variabele aangeven wat voor soort variabele dit is (zowel
binnen de indeling op meetniveau, als binnen de indeling kwalitatief/kwantitatief en
afhankelijk/onafhankelijk).
Op basis van meetniveau:
Nominaal niveau Enkel onderscheid obv categorieën (vb: man/vrouw)
Ordinaal niveau Categorieën met rangorde (vb: heel goed/goed/voldoende/
slecht)
Intervalniveau Gelijke afstanden tussen meetwaarden. Je kan verschillen
berekenen, maar verhoudingen zijn niet zinvol (vb:
tijdstippen van de dag, temperatuur)
Rationiveau Gelijke afstanden tussen meetwaarden en verhoudingen
kunnen berekend worden en zijn zinvol (vb: gewicht,
lengte, leeftijd)
Op basis van kwalitatief/kwantitatief karakter:
Kwalitatief Eigenschap in woorden omschreven
Kwantitatief Eigenschap met getallen
- Continue kwantitatieve variabele: oneindig veel andere
tussen 2 waarden
- Discrete kwantitatieve variabele: sprong tussen 2
waarden
2. Beschrijvende statistiek
Je kan de diverse soorten kengetallen herkennen en de betekenis van de getallen
omschrijven. Je kent de eventuele eigenschappen van de kengetallen en weet
wanneer ze zinnig gebruikt kunnen worden.
Gemiddelde: oorspronkelijke gegevens optellen en delen door het aantal gegevens.
Mediaan (= 50e percentiel): de middelste waarde van een gegevensreeks, na
rangschikking van klein naar groot. 50% van de waardes heeft een kleinere waarde dan
de mediaan, 50% een grotere.
Modus: de waarde die het meest voorkomt in de gegevensreeks.
Relevant bij kwalitatieve gegevens (vb: wat is je lievelingsvrucht?)
Spreiding (R): het absolute verschil tussen de hoogste en de laagste waarde.
Enkel zin voor kleine reeks waarnemingen (2 tot 4).