lOMoARcPSD|17830946
Micro-organismen
Eukaryoten – kern omgeven
membraan
• Algen
• Protozoa (Bv. Malaria)
• Fungi (schimmels en gisten)
Prokaryoten – kern niet
omgeven door membraan
• Bacteriën
Virussen – geen celstructuur (geen levend
organisme)
• Overleven en
vermenigvuldigen zich in gastheercel
Bacteriën – morfologie -> grootte varieert van 0,5-1µm. Bacillen 1-2µm lang (kan tot
10µm)
Indeling op basis van vorm en hoe ze
kolonies vormen:
• Coccen -> ronde-ovale vorm
Kolonievorm:
o Monococcen -> 1
o Diplococcen -> 2
o Streptococcen -> ketenvormige
kolonie
o Staphylococcen -> trosvormige
coccen
• Bacillen -> staafvormig
• Vibrio’s -> kommavormig
• Spirillen -> spiraalvormig (rigide)
• Spirocheten -> spiraalvormig
(flexibel)
• Coccobacillus -> ovaalvormig
Indeling bacteriën op celstructuren:
1. Celkern
o Geen kernmembraan
o Circulaire dubbelstrengs DNA-keten in kern en cytoplasma
belangrijk voor:
▪ R-plasmiden – resistentie tegen antibiotica
▪ Seks-plasmiden – uitwisseling genetisch materiaal tussen bacteriën
2. Celmembraan
3. Flagella -> voortbeweging en pili -> hechting en DNA-transfer
4. Celwand
Grampositief
o Dikke laag peptidoglycaan (= voor stevig- en vormvastheid)
o Geen buitenmembraan
Gramnegatief
, lOMoARcPSD|17830946
o Dunne laag peptidoglycaan
o Wel buitenmembraan (bescherming tegen
immuunsysteem)
5. Glyxocalix = slijmlaag -> bescherming en hechting
Sporen = Omgevormde bacterie -> overlevingskansen in
ongunstig milieu vergroten (puur celmembraan + DNA)
Sporulatie = omvormen bacterie tot sporen
Door instulpingen celmembraan -> 1 chromosoom samen cytoplasmatisch materiaal
afgescheiden van cel
• Sporulatie begint met instulping celmembraan
• Groeipunten celmembraan groeien naar elkaar en versmelten -> sporeninhoud
wordt omhuld
• Rest bacteriecel kan afsterven
Lagen van de spore (in -> uit)
• Kern met DNA + cytoplasmatisch materiaal
• Binnenste celmembraan
• Sporenwand = normaal peptidoglycaan
• Cortex = speciaal peptidoglycaan – gevoelig voor
lysozyme
• Buitenste celmembraan
• Sporenmantel -> keratineachtig eiwit – bepaald
resistentie tegen chemicaliën
• Exosporium -> lipoproteïnen
Vorming sporen – sporulatie
1. Cel voedingsstoffen raken op
2. Chromosomen dupliceren en scheiden
3. Cel deelt in voorspore en sporendoosje
4. Sporendoosje zorgt voor verdere ontwikkeling
voorspore
5. Sporendoosje syntheerd spore lagen rond
voorspore
6. Cortex en buitenste lagen worden gevormd
7. Volwassene spore
8. Spore wordt vrijgezet en rest sterft
9. Blijven zo overleven tot bacterie weer instant kan komen
Grote resistentie tegen hitte, uitdroging, voedseltekort, bestraling en
chemische stoffen:
• Dehydratatie: denaturatie eiwitten bij hoge °C -> bacteriën sterven 80°C – 30min,
sporen 121°C – 30min
• Stilvallen stofwisseling (= anabiose) -> antibiotica die inwerken op stofwisseling =
niet actief
• Stevige wand -> antibiotica die inwerken op synthese celmembraan niet/ minder
effectief zijn
Spore in gunstige omgevingsvoorwaarden -> ontkieming of germinatie
• Opname water
• Opstarten metabolisme
2
, lOMoARcPSD|17830946
• Ontwikkeling tot vegetatieve bacterie -> groei en vermenigvuldigen
Sporulatie -> belangrijke gevolgen hygiëne
• Sterk °C bestendig -> problemen sterilisatieproces medisch materiaal
• Antibioticumresistentie -> moeilijker bestrijden met antibiotica
• Gebruik ontsmettingsmiddelen -> spore resistentie tegen chemische middelen
Doel sporulatie = verhogen overlevingskans buiten gastheer -> vergroting
infectiegevaar
3
Micro-organismen
Eukaryoten – kern omgeven
membraan
• Algen
• Protozoa (Bv. Malaria)
• Fungi (schimmels en gisten)
Prokaryoten – kern niet
omgeven door membraan
• Bacteriën
Virussen – geen celstructuur (geen levend
organisme)
• Overleven en
vermenigvuldigen zich in gastheercel
Bacteriën – morfologie -> grootte varieert van 0,5-1µm. Bacillen 1-2µm lang (kan tot
10µm)
Indeling op basis van vorm en hoe ze
kolonies vormen:
• Coccen -> ronde-ovale vorm
Kolonievorm:
o Monococcen -> 1
o Diplococcen -> 2
o Streptococcen -> ketenvormige
kolonie
o Staphylococcen -> trosvormige
coccen
• Bacillen -> staafvormig
• Vibrio’s -> kommavormig
• Spirillen -> spiraalvormig (rigide)
• Spirocheten -> spiraalvormig
(flexibel)
• Coccobacillus -> ovaalvormig
Indeling bacteriën op celstructuren:
1. Celkern
o Geen kernmembraan
o Circulaire dubbelstrengs DNA-keten in kern en cytoplasma
belangrijk voor:
▪ R-plasmiden – resistentie tegen antibiotica
▪ Seks-plasmiden – uitwisseling genetisch materiaal tussen bacteriën
2. Celmembraan
3. Flagella -> voortbeweging en pili -> hechting en DNA-transfer
4. Celwand
Grampositief
o Dikke laag peptidoglycaan (= voor stevig- en vormvastheid)
o Geen buitenmembraan
Gramnegatief
, lOMoARcPSD|17830946
o Dunne laag peptidoglycaan
o Wel buitenmembraan (bescherming tegen
immuunsysteem)
5. Glyxocalix = slijmlaag -> bescherming en hechting
Sporen = Omgevormde bacterie -> overlevingskansen in
ongunstig milieu vergroten (puur celmembraan + DNA)
Sporulatie = omvormen bacterie tot sporen
Door instulpingen celmembraan -> 1 chromosoom samen cytoplasmatisch materiaal
afgescheiden van cel
• Sporulatie begint met instulping celmembraan
• Groeipunten celmembraan groeien naar elkaar en versmelten -> sporeninhoud
wordt omhuld
• Rest bacteriecel kan afsterven
Lagen van de spore (in -> uit)
• Kern met DNA + cytoplasmatisch materiaal
• Binnenste celmembraan
• Sporenwand = normaal peptidoglycaan
• Cortex = speciaal peptidoglycaan – gevoelig voor
lysozyme
• Buitenste celmembraan
• Sporenmantel -> keratineachtig eiwit – bepaald
resistentie tegen chemicaliën
• Exosporium -> lipoproteïnen
Vorming sporen – sporulatie
1. Cel voedingsstoffen raken op
2. Chromosomen dupliceren en scheiden
3. Cel deelt in voorspore en sporendoosje
4. Sporendoosje zorgt voor verdere ontwikkeling
voorspore
5. Sporendoosje syntheerd spore lagen rond
voorspore
6. Cortex en buitenste lagen worden gevormd
7. Volwassene spore
8. Spore wordt vrijgezet en rest sterft
9. Blijven zo overleven tot bacterie weer instant kan komen
Grote resistentie tegen hitte, uitdroging, voedseltekort, bestraling en
chemische stoffen:
• Dehydratatie: denaturatie eiwitten bij hoge °C -> bacteriën sterven 80°C – 30min,
sporen 121°C – 30min
• Stilvallen stofwisseling (= anabiose) -> antibiotica die inwerken op stofwisseling =
niet actief
• Stevige wand -> antibiotica die inwerken op synthese celmembraan niet/ minder
effectief zijn
Spore in gunstige omgevingsvoorwaarden -> ontkieming of germinatie
• Opname water
• Opstarten metabolisme
2
, lOMoARcPSD|17830946
• Ontwikkeling tot vegetatieve bacterie -> groei en vermenigvuldigen
Sporulatie -> belangrijke gevolgen hygiëne
• Sterk °C bestendig -> problemen sterilisatieproces medisch materiaal
• Antibioticumresistentie -> moeilijker bestrijden met antibiotica
• Gebruik ontsmettingsmiddelen -> spore resistentie tegen chemische middelen
Doel sporulatie = verhogen overlevingskans buiten gastheer -> vergroting
infectiegevaar
3