Het circulatiestelsel:
De bloedvaten
De student weet hoeveel bloed er in onze bloedsomloop stroomt.
Een volwassene heeft +/- 5l bloed dat via de bloedvaten door het lichaam stroomt = de
bloedsomloop.
De student beschrijft de grote en de kleine bloedsomloop.
De grote bloedsomloop waarvan de bloedvaten het bloed door het lichaam vervoeren, met als
doel overal zuurstof en brandstof af te leveren en afvalstoffen waaronder CO² op te nemen.
De kleine bloedsomloop waarvan de bloedvaten van het hart naar de longen gaan en vanaf daar
weer terug naar het hart. Het doel van de kleine bloedsomloop is in de longen zuurstof (O²) aan het
bloed toe te voegen en tegelijkertijd koolzuurgas (CO²) aan de buitenwereld af te geven dat als
afvalstof in het bloed wordt meegevoerd.
De student legt de functie van het hart uit bij de kleine en grote bloedsomloop.
Het hart
= is een grote holle spier die het bloed in het lichaam rondpompt via het bloedvatenstelsels.
= fungeert als pomp om het bloed door het lichaam te sturen.
,De student kent alle structuren en bloedvaten met de Latijnse term waar dit verwacht wordt.
De slagaders of ARTERIAE en hun kleine takjes (ARTERIOLEN)
= de van het hart af voerende bloedvaten.
De aders of VENAE en hun kleine aders (VENULEN)
= de naar het hart toe voerende bloedvaten.
De haarvaten of CAPILLAIREN die overal in het lichaam stoffen afgeven en opnemen, en de
overgang vormen van het arteriële naar het veneuze systeem.
De student somt de functies op van de bloedsomloop.
Het vervoeren van zuurstof (O²) en brandstof naar de cellen.
Het afvoeren van koolzuurgas (CO²) en afbraakstoffen die door het lichaamscellen zijn
gevormd.
Het op temperatuur houden van het lichaam.
Het beschermen van het menselijk organisme door de aanwezigheid van afweerstoffen en
afweercellen in de bloedsomloop.
Het onderhouden van de samenstelling van het lichaamsvocht die zich zowel binnen
(intracellulaire ruimte) als buiten de cellen (extracellulaire ruimte) bevindt. De samenstelling
van dit lichaamsvocht moet immers binnen bepaalde grenzen worden gehouden opdat de
cellen zelf zo goed mogelijk kunnen functioneren.
, De student duidt aan waar het hart zich bevindt in ons lichaam.
Ons hart (cor) heeft de grootte van ongeveer een vuist en ligt iets links van het midden en bevindt
zich in de borstkas (thorax). Het hartpunt (apex) wijst naar links, het hartpunt rust op het middenrif
(diafragma).
Het hart ligt in de mediastinum = dit is de ruimte tussen beide longen, ventraal begrensd door het
borstbeen, dorsaal door de wervelkolom.
De student benoemt de verschillende ruimtes van het hart.
De bloedvaten
De student weet hoeveel bloed er in onze bloedsomloop stroomt.
Een volwassene heeft +/- 5l bloed dat via de bloedvaten door het lichaam stroomt = de
bloedsomloop.
De student beschrijft de grote en de kleine bloedsomloop.
De grote bloedsomloop waarvan de bloedvaten het bloed door het lichaam vervoeren, met als
doel overal zuurstof en brandstof af te leveren en afvalstoffen waaronder CO² op te nemen.
De kleine bloedsomloop waarvan de bloedvaten van het hart naar de longen gaan en vanaf daar
weer terug naar het hart. Het doel van de kleine bloedsomloop is in de longen zuurstof (O²) aan het
bloed toe te voegen en tegelijkertijd koolzuurgas (CO²) aan de buitenwereld af te geven dat als
afvalstof in het bloed wordt meegevoerd.
De student legt de functie van het hart uit bij de kleine en grote bloedsomloop.
Het hart
= is een grote holle spier die het bloed in het lichaam rondpompt via het bloedvatenstelsels.
= fungeert als pomp om het bloed door het lichaam te sturen.
,De student kent alle structuren en bloedvaten met de Latijnse term waar dit verwacht wordt.
De slagaders of ARTERIAE en hun kleine takjes (ARTERIOLEN)
= de van het hart af voerende bloedvaten.
De aders of VENAE en hun kleine aders (VENULEN)
= de naar het hart toe voerende bloedvaten.
De haarvaten of CAPILLAIREN die overal in het lichaam stoffen afgeven en opnemen, en de
overgang vormen van het arteriële naar het veneuze systeem.
De student somt de functies op van de bloedsomloop.
Het vervoeren van zuurstof (O²) en brandstof naar de cellen.
Het afvoeren van koolzuurgas (CO²) en afbraakstoffen die door het lichaamscellen zijn
gevormd.
Het op temperatuur houden van het lichaam.
Het beschermen van het menselijk organisme door de aanwezigheid van afweerstoffen en
afweercellen in de bloedsomloop.
Het onderhouden van de samenstelling van het lichaamsvocht die zich zowel binnen
(intracellulaire ruimte) als buiten de cellen (extracellulaire ruimte) bevindt. De samenstelling
van dit lichaamsvocht moet immers binnen bepaalde grenzen worden gehouden opdat de
cellen zelf zo goed mogelijk kunnen functioneren.
, De student duidt aan waar het hart zich bevindt in ons lichaam.
Ons hart (cor) heeft de grootte van ongeveer een vuist en ligt iets links van het midden en bevindt
zich in de borstkas (thorax). Het hartpunt (apex) wijst naar links, het hartpunt rust op het middenrif
(diafragma).
Het hart ligt in de mediastinum = dit is de ruimte tussen beide longen, ventraal begrensd door het
borstbeen, dorsaal door de wervelkolom.
De student benoemt de verschillende ruimtes van het hart.