Hoofdstuk 3: celstructuur en -functie
Keypoints van dit hoofdstuk
1. Uit welke grote onderdelen bestaat een cel? (celmembraan, cytoplasma, cytosol , organellen, celkern)
2. Bepreek de bouw van een celmembraan?
• Membraanlipiden: een dubbellaag fosfolipiden= vetmolexulen met fosfaatgroep;
eiwitten en koolhydraten
3. Welk is de respectievelijke functie van lipiden - eiwitten - koolhydraten in de celmembraan?
• Lipiden: bestaat vooral uit fosfolipide dubbellaag à hydrofiele kop (buitenkant) &
hydrofobe staart (binnenkant). Functie: cytoplasma v. extracellulaire vloeistoffen
isoleren.
• Eiwitten/ proteïnen: transmembraaneiwitten: meest voorkomende. 6 functies: receptor
(binden), kanaal (omzeilen), drager (vervoeren), enzymen (katalyseren/vormen
reacties om), verankering (vast hechten), herkenning (kenbaar maken)
• Koolhydraten: smeermiddel v/d cel ( buitenste opp v. celmembraan):
herkenningssysteem, receptor voor extracellulaire verbindingen
4. Geef een schematisch overzicht van alle
transportmogelijkheden van stoffen in en uit de cel
(doorheen de plasmamembraan). Leg elke
transportmogelijkheid (zie keypoint hierboven) uit en geef
van elke transportmogelijkheid aan wat de drijvende
kracht van de verplaatsing is.
• Transport hangt af van grootte &
scheikundige vorm
à hydratatische druk: ontstaat doordat
hart bloed pompt door bloedvatenstelsel
• Endocytose verpakken v. extracellulair
materiaal in blaasje bij het celopp voor transport in de cel (p83)
à receptorgemedieerde endocytose
à pinocytose
à fagocytose
Keypoints van dit hoofdstuk
1. Uit welke grote onderdelen bestaat een cel? (celmembraan, cytoplasma, cytosol , organellen, celkern)
2. Bepreek de bouw van een celmembraan?
• Membraanlipiden: een dubbellaag fosfolipiden= vetmolexulen met fosfaatgroep;
eiwitten en koolhydraten
3. Welk is de respectievelijke functie van lipiden - eiwitten - koolhydraten in de celmembraan?
• Lipiden: bestaat vooral uit fosfolipide dubbellaag à hydrofiele kop (buitenkant) &
hydrofobe staart (binnenkant). Functie: cytoplasma v. extracellulaire vloeistoffen
isoleren.
• Eiwitten/ proteïnen: transmembraaneiwitten: meest voorkomende. 6 functies: receptor
(binden), kanaal (omzeilen), drager (vervoeren), enzymen (katalyseren/vormen
reacties om), verankering (vast hechten), herkenning (kenbaar maken)
• Koolhydraten: smeermiddel v/d cel ( buitenste opp v. celmembraan):
herkenningssysteem, receptor voor extracellulaire verbindingen
4. Geef een schematisch overzicht van alle
transportmogelijkheden van stoffen in en uit de cel
(doorheen de plasmamembraan). Leg elke
transportmogelijkheid (zie keypoint hierboven) uit en geef
van elke transportmogelijkheid aan wat de drijvende
kracht van de verplaatsing is.
• Transport hangt af van grootte &
scheikundige vorm
à hydratatische druk: ontstaat doordat
hart bloed pompt door bloedvatenstelsel
• Endocytose verpakken v. extracellulair
materiaal in blaasje bij het celopp voor transport in de cel (p83)
à receptorgemedieerde endocytose
à pinocytose
à fagocytose