Histologie
1. De cel
1.1 Cytoplasma
● bestaat uit een grondsubstantie / matrix (cytosol) waarin een groot aantal structuren
voorkomen
1.1.1 De matrix
● opgebouwd uit grote eiwitmoleculen, koolhydraten, mineralen en water
➔ komen kleine buisjes en filamenten in voor
➔ opgebouwd uit eiwitten en zorgen voor instandhouding van cytoskelet en
spelen actieve rol bij beweging in cytoplasma en van de cel
1.1.1.1 Microtubuli (tubuline)
● zorgen samen met de microfilamenten voor bewegingen binnen de cel
➔ buitendiameter = 25 nm
➔ lengte = 10 µm
➔ bouwstenen van de bewegingsorganellen: ciliën en flagellen
1.1.1.2 Microfilamenten (actine)
● opgebouwd uit een globulair eiwit : actine
➔ spelen rol bij insnoering vh celmembraan die aan de deling van een cel
voorafgaat
➔ diameter = 5 à 7 nm
1.1.1.3 Intermediare filamenten (tonofilamenten)
● diameter tussenin die van de microfilamenten en die van de microtubuli
(10nm)
➔ zeer stabiel en nauwelijks oplosbaar
➔ onderhevig aan mechanische krachten bv. in het cytoplasma van een gladde
spiercel
➔ eiwitsamenstelling = weefselspecifiek → belangrijk hulpmiddel bij
de bepaling van herkomst van tumorcellen
1.2 Nucleus of celkern
1.2.1 Kernmembraan
➔
1
,1.2.2 Chromatine
● interfase vorm van de chromosomen, ze liggen willekeurig door elkaar
● heterochromatine : sterk elektronen strooiend, donkere korrels bij LM,
filamenten in de kern
● euchromatine : alleen met EM waar te nemen, netwerk van fijn en sterk
gedraaide fibrillen, veel lichter dan een heterochromatine
○ opgebouwd uit elementaire chromosoom fibrillen en bestaan uit sterk
gewonden dubbelstrengig DNA, deze zijn gebonden aan basische
eiwitten (= histonen)
○ verhouding tussen beide is verantwoordelijk voor het lichter of
donkerder aspect van de celkern
➔ iedere chromatinelus beschouwt men als een replicatie-eenheid (=replisoom)
➔ chromatine is in lusvormige structuren opgehangen aan kernskelet
➔ chromatine op ongeveer 125000 plaatsen aan kernskelet vastgehecht
1.2.3 Kernskelet
● vormt een samenhangend geheel met het cytoskelet en de eiwitten in het
celmembraan
➔ speelt rol bij de condensatie van chromatine tot chromosomen
➔ omvat het kernporiëncomplex, een dichte eiwitlaag en kernfilamenten
● kernporiëncomplex : 3 ringen van eiwitten, elk bestaande uit 8 eenheden; de
ringen vormen een korte tubulaire structuur waarvan de diameter door de
eiwitten geregeld kan worden
● dichte eiwitlaag (laminine) : aan binnenzijde van het kernmembraan en vormt
de steunlaag tussen het binnenmembraan en de buitenste laag van
chromatine, kernporiecomplexen worden onderling door deze laag verbonden
● kernfilamenten : vormen in de interfasekeen een ruimtelijk netwerk van
eiwitten die uit 3 zure specifieke polypeptideketens bestaan
➔ doen dienst als geleidingsbanen voor transport van de verschillende
vormen van RNA
1.2.4 Nucleolus of kernlichaampje
● ronde structuur en is opgebouwd uit DNA, RNA en eiwitten, het is de plaats
waar het ribosomaal RNA wordt gesynthetiseerd
➔ kleur vaak acidofiel door aanwezigheid van sterk basische eiwitten
➔ grote nucleoli komen voor in cellen die snel delen, in cellen met een hoge
eiwitsynthese en in de meest snelgroeiende cellen (bv. tumor)
2
,1.3 Celpathologie
➔ 2 soorten celbeschadigingen:
● necrose : de selectieve membraanpermeabiliteit gaat verloren
● degeneraties : sommige functies gaan verzwakken, maar vitale functies
blijven behouden
○ reversibel : oorzaak van beschadiging wordt verwijderd, bv.
beschadiging van neuronen van anesthetische geneesmiddelen
○ irreversibel : stralingsbeschadiging van chromosomen, veroorzaakt
een niet-dodelijke genetische mutatie
1.3.1 Necrosis
● dood van afzonderlijke cellen of isogene groep cellen
○ plots of necrobiose (= voorafgaand aan reversibele schade)
➔ wordt meestal maar herkent nadat de cel al gestorven is
◆ te wijten aan het secundaire loslaten van lytische enzymen
die normaal opgesloten zijn in de cel → lysosomen (autolyse)
❖ cel kleurt trypaanblauw & neutraal rood
❖ radioactief label wordt losgelaten en komt in cultuurmedium
terecht
1.3.2 Celdegeneraties
1.3.2.1 Kernbeschadiging
➔ mutatie aan de genen
➔ toxische kernbeschadiging
➔ abnormaliteiten in de chromosomen
➔ kernbeschadiging door voeding
1.3.2.2 Beschadeging aan celmembraan en organellen
➔ celmembraan
◆ osmotische schade : symptomen: accumulatie van H2O in cytoplasma
❖ oorzaken: verhoogde permeabiliteit voor Na-ionen en/of
verminderde afvoer Na-ionen door tekort aan ATP of door
vergiftiging van de enzymen
❖ gevolg: minder intercellulair vocht → metabolieten
transport tussen de cellen en bloedcirculatie
vermindert → nog grotere beschadiging
◆ transport organische moleculen belemmerd
◆ aantal receptoren in celmembraan dalen door genetische afwijkingen,
door gifblokkering en door lange overstimulatie
◆ desmosomen beschadiging = vermindering vd celadhesie →
er ontstaan grotere spaties tussen de cellen van de epidermis
➔ organellen
◆ endoplasmatisch reticulum : osmotische schade na anoxie en giffen
symptomen: opstapeling van H2O, verwijdering parallelle schikking vd
membranen en optreden van vacuolisatie
❖ oorzaak: verandering permeabiliteit
3
, ❖ gevolgen: verminderd functioneren van oxidasen en
verminderde aanmaak van de lipiden, afsterven van de
ribosomen waardoor eiwitaanmaak vermindert
◆ mitochondriën : osmotische schade na anoxie en giffen
symptomen: lm = osmotisch opzwellen van de mitochondriën
→ troebel, gezwollen en granulair cytoplasma
em = vroeg verdwijnen van de granulen die gebonden
waren in de matrix van normale mitochondriën
❖ oorzaak: verandering permeabiliteit
❖ gevolg: verminderde zuurstofafvoer → ATP-productie
daalt en fosforylatie vermindert
◆ lysosomen : er worden lysosomale enzymen in cytoplasma losgelaten
❖ oorzaak: bacteriële toxines, hypervitaminose, necrose van
macrofagen na inname silica, jicht (= fagocytose van
monocalcium-uraat) en fotosensitiviteit
❖ gevolg: celbeschadiging tot necrose
➔ bij celbeschadiging treedt autolyse vaak op NA necrose
1.3.2.3 Metaplasie
● transformatie van 1 type gedifferentieerd weefsel in een ander type
➔ voorbeelden:
◆ epitheel van de bronchi
❖ oorzaak : chronische irritatie / beschadiging
❖ veroorzaakt veranderingen in het epitheel
◆ kraakbeen metaplasie na een beenbreuk
◆ beenvorming na afzetting van Ca in de arteriële wanden
➔ kan ook gepaard gaan met neoplasie (=ontstaan van kanker)
➔ gebeurt door verandering in genrepressie en genactivatie
Vragen pagina 21 & 22
2. Het epitheel
2.1 Inleiding
● opbouw:
○ veel cellen die dicht aaneengesloten zijn
○ zeer weinig intercellulaire ruimte vertonen
○ ze vormen de lagen die de buitenzijde van het lichaam en de inwendige
holten bekleden
● functies:
○ bekleden van de oppervlakte (huid)
○ opname stoffen (darmepitheel)
○ afscheiden stoffen (speekselklier epitheel)
○ opname prikkels (neuro-epitheel)
4
1. De cel
1.1 Cytoplasma
● bestaat uit een grondsubstantie / matrix (cytosol) waarin een groot aantal structuren
voorkomen
1.1.1 De matrix
● opgebouwd uit grote eiwitmoleculen, koolhydraten, mineralen en water
➔ komen kleine buisjes en filamenten in voor
➔ opgebouwd uit eiwitten en zorgen voor instandhouding van cytoskelet en
spelen actieve rol bij beweging in cytoplasma en van de cel
1.1.1.1 Microtubuli (tubuline)
● zorgen samen met de microfilamenten voor bewegingen binnen de cel
➔ buitendiameter = 25 nm
➔ lengte = 10 µm
➔ bouwstenen van de bewegingsorganellen: ciliën en flagellen
1.1.1.2 Microfilamenten (actine)
● opgebouwd uit een globulair eiwit : actine
➔ spelen rol bij insnoering vh celmembraan die aan de deling van een cel
voorafgaat
➔ diameter = 5 à 7 nm
1.1.1.3 Intermediare filamenten (tonofilamenten)
● diameter tussenin die van de microfilamenten en die van de microtubuli
(10nm)
➔ zeer stabiel en nauwelijks oplosbaar
➔ onderhevig aan mechanische krachten bv. in het cytoplasma van een gladde
spiercel
➔ eiwitsamenstelling = weefselspecifiek → belangrijk hulpmiddel bij
de bepaling van herkomst van tumorcellen
1.2 Nucleus of celkern
1.2.1 Kernmembraan
➔
1
,1.2.2 Chromatine
● interfase vorm van de chromosomen, ze liggen willekeurig door elkaar
● heterochromatine : sterk elektronen strooiend, donkere korrels bij LM,
filamenten in de kern
● euchromatine : alleen met EM waar te nemen, netwerk van fijn en sterk
gedraaide fibrillen, veel lichter dan een heterochromatine
○ opgebouwd uit elementaire chromosoom fibrillen en bestaan uit sterk
gewonden dubbelstrengig DNA, deze zijn gebonden aan basische
eiwitten (= histonen)
○ verhouding tussen beide is verantwoordelijk voor het lichter of
donkerder aspect van de celkern
➔ iedere chromatinelus beschouwt men als een replicatie-eenheid (=replisoom)
➔ chromatine is in lusvormige structuren opgehangen aan kernskelet
➔ chromatine op ongeveer 125000 plaatsen aan kernskelet vastgehecht
1.2.3 Kernskelet
● vormt een samenhangend geheel met het cytoskelet en de eiwitten in het
celmembraan
➔ speelt rol bij de condensatie van chromatine tot chromosomen
➔ omvat het kernporiëncomplex, een dichte eiwitlaag en kernfilamenten
● kernporiëncomplex : 3 ringen van eiwitten, elk bestaande uit 8 eenheden; de
ringen vormen een korte tubulaire structuur waarvan de diameter door de
eiwitten geregeld kan worden
● dichte eiwitlaag (laminine) : aan binnenzijde van het kernmembraan en vormt
de steunlaag tussen het binnenmembraan en de buitenste laag van
chromatine, kernporiecomplexen worden onderling door deze laag verbonden
● kernfilamenten : vormen in de interfasekeen een ruimtelijk netwerk van
eiwitten die uit 3 zure specifieke polypeptideketens bestaan
➔ doen dienst als geleidingsbanen voor transport van de verschillende
vormen van RNA
1.2.4 Nucleolus of kernlichaampje
● ronde structuur en is opgebouwd uit DNA, RNA en eiwitten, het is de plaats
waar het ribosomaal RNA wordt gesynthetiseerd
➔ kleur vaak acidofiel door aanwezigheid van sterk basische eiwitten
➔ grote nucleoli komen voor in cellen die snel delen, in cellen met een hoge
eiwitsynthese en in de meest snelgroeiende cellen (bv. tumor)
2
,1.3 Celpathologie
➔ 2 soorten celbeschadigingen:
● necrose : de selectieve membraanpermeabiliteit gaat verloren
● degeneraties : sommige functies gaan verzwakken, maar vitale functies
blijven behouden
○ reversibel : oorzaak van beschadiging wordt verwijderd, bv.
beschadiging van neuronen van anesthetische geneesmiddelen
○ irreversibel : stralingsbeschadiging van chromosomen, veroorzaakt
een niet-dodelijke genetische mutatie
1.3.1 Necrosis
● dood van afzonderlijke cellen of isogene groep cellen
○ plots of necrobiose (= voorafgaand aan reversibele schade)
➔ wordt meestal maar herkent nadat de cel al gestorven is
◆ te wijten aan het secundaire loslaten van lytische enzymen
die normaal opgesloten zijn in de cel → lysosomen (autolyse)
❖ cel kleurt trypaanblauw & neutraal rood
❖ radioactief label wordt losgelaten en komt in cultuurmedium
terecht
1.3.2 Celdegeneraties
1.3.2.1 Kernbeschadiging
➔ mutatie aan de genen
➔ toxische kernbeschadiging
➔ abnormaliteiten in de chromosomen
➔ kernbeschadiging door voeding
1.3.2.2 Beschadeging aan celmembraan en organellen
➔ celmembraan
◆ osmotische schade : symptomen: accumulatie van H2O in cytoplasma
❖ oorzaken: verhoogde permeabiliteit voor Na-ionen en/of
verminderde afvoer Na-ionen door tekort aan ATP of door
vergiftiging van de enzymen
❖ gevolg: minder intercellulair vocht → metabolieten
transport tussen de cellen en bloedcirculatie
vermindert → nog grotere beschadiging
◆ transport organische moleculen belemmerd
◆ aantal receptoren in celmembraan dalen door genetische afwijkingen,
door gifblokkering en door lange overstimulatie
◆ desmosomen beschadiging = vermindering vd celadhesie →
er ontstaan grotere spaties tussen de cellen van de epidermis
➔ organellen
◆ endoplasmatisch reticulum : osmotische schade na anoxie en giffen
symptomen: opstapeling van H2O, verwijdering parallelle schikking vd
membranen en optreden van vacuolisatie
❖ oorzaak: verandering permeabiliteit
3
, ❖ gevolgen: verminderd functioneren van oxidasen en
verminderde aanmaak van de lipiden, afsterven van de
ribosomen waardoor eiwitaanmaak vermindert
◆ mitochondriën : osmotische schade na anoxie en giffen
symptomen: lm = osmotisch opzwellen van de mitochondriën
→ troebel, gezwollen en granulair cytoplasma
em = vroeg verdwijnen van de granulen die gebonden
waren in de matrix van normale mitochondriën
❖ oorzaak: verandering permeabiliteit
❖ gevolg: verminderde zuurstofafvoer → ATP-productie
daalt en fosforylatie vermindert
◆ lysosomen : er worden lysosomale enzymen in cytoplasma losgelaten
❖ oorzaak: bacteriële toxines, hypervitaminose, necrose van
macrofagen na inname silica, jicht (= fagocytose van
monocalcium-uraat) en fotosensitiviteit
❖ gevolg: celbeschadiging tot necrose
➔ bij celbeschadiging treedt autolyse vaak op NA necrose
1.3.2.3 Metaplasie
● transformatie van 1 type gedifferentieerd weefsel in een ander type
➔ voorbeelden:
◆ epitheel van de bronchi
❖ oorzaak : chronische irritatie / beschadiging
❖ veroorzaakt veranderingen in het epitheel
◆ kraakbeen metaplasie na een beenbreuk
◆ beenvorming na afzetting van Ca in de arteriële wanden
➔ kan ook gepaard gaan met neoplasie (=ontstaan van kanker)
➔ gebeurt door verandering in genrepressie en genactivatie
Vragen pagina 21 & 22
2. Het epitheel
2.1 Inleiding
● opbouw:
○ veel cellen die dicht aaneengesloten zijn
○ zeer weinig intercellulaire ruimte vertonen
○ ze vormen de lagen die de buitenzijde van het lichaam en de inwendige
holten bekleden
● functies:
○ bekleden van de oppervlakte (huid)
○ opname stoffen (darmepitheel)
○ afscheiden stoffen (speekselklier epitheel)
○ opname prikkels (neuro-epitheel)
4