Hoofdstuk 1: gegevens verzamelen
1.1 Statistische gegevens
• Kwalitatieve of categorische variabelen verdelen de elementen in verschillende
groepen of categorieën.
è geen gemiddelde waarde te berekenen bij een kwalitatieve variabele
Voorbeeld gemeenten: de provincie waarin ze liggen is kwalitatief.
• Kwantitatieve of numerieke variabelen nemen getalwaarden aan waarvoor het
zinvol is een gemiddelde te berekenen of waarop andere bewerkingen kunnen
worden uitgevoerd. Het zijn variabelen waarvan de waarde wordt verkregen door
meten of tellen.
Voorbeeld gemeenten: aantal inwoners of de oppervlakte is kwantitatief.
1
,1.2 Soorten variabelen
• KWALITATIEF
è Bij een ordinale kwalitatieve
variabele zijn de verschillende
uitkomsten zinvol te ordenen.
Bv. ‘tevredenheid’ met mogelijke
antwoorden ‘zeer ontevreden’,
‘ontevreden’, ‘geen mening’, ‘tevreden’ en
‘zeer tevreden’ is een ordinale variabele.
è Bij een nominale kwalitatieve
variabele heeft de volgorde van de
mogelijke waarden geen belang.
Bv. bloedgroep van personen in een enquête: de mogelijke antwoorden ‘A’, ‘B’, ‘AB’ en ‘O’
bezitten geen natuurlijke volgorde. Je kunt ze schikken zoals je wil.
• KWANTITATIEF
è Een discrete kwantitatieve variabele kan enkel een aantal vaste numerieke
waarden aannemen.
Die waarden worden vaak
gevonden door te tellen.
Bv. ‘aantal kinderen’
è Een continue kwantitatieve
variabele kan alle waarden in
een bepaald interval
aannemen.
Continue variabelen kunnen
nooit exact bepaald worden:
het gebruikte meetinstrument
bepaalt de nauwkeurigheid van
het resultaat.
Bv. gewicht en lengte van personen, duur van een telefoongesprek, de dagelijkse
maximumtemperatuur, het benzineverbruik per 100 km van personenwagens ..
2
, 1.3 Gegevens verzamelen
1.3.1 Steekproef en populatie
• De groep elementen waarover we informatie willen verzamelen, noemen we de
populatie.
• Het is niet altijd mogelijk om de hele populatie te onderzoeken (tijdrovend & duur).
Daarom beperken onderzoekers zich tot een deel van die populatie. Dit deel wordt
een steekproef genoemd.
• Het aantal elementen in een steekproef wordt de steekproefgrootte genoemd en
wordt meestal door het symbool n weergegeven.
1.3.2 Betrouwbare steekproeven
• Een steekproef is representatief als alle deelgroepen van de populatie in de juiste
verhouding opgenomen zijn en als de steekproef voldoende groot is.
• Een bekend steekproefontwerp = aselecte steekproef
• De onderzochte personen of objecten worden lukraak gekozen.
• De steekproef moet groot genoeg zijn.
• Vertekening = de antwoorden of kenmerken van de steekproef komen niet
overeen met die van de populatie.
• Oorzaken?
- slecht steekproefontwerp
- slechte vraagstelling
3