EXAMEN MAART
DEEL 1: LEERTHEORIEËN
1. INLEIDING – HET MODEL ‘KRACHTIGE LEEROMGEVING’ HEROPGEFRIST
- Krachtige leeromgeving als:
o Lerende motiveren & uitdagen
o Lerende aanzetten tot zelfstandig & zelfgestuurd leren
o Lerende aanzetten samenwerkend participatief leren
o Leeractiviteiten in positief & geordend klas- en schoolklimaat
o Leeractiviteiten werkelijkheidsnabij & gepaste ICT-ondersteuning
o Leeractiviteiten aangepast & gedifferentieerd & opgevolgd worden 🡺 iedereen gelijke
kansen
o Lkr &lln. werken vanuit muzische houding
o Plaatsvinden in wereld die zin heeft & waarin zin wordt gegeven
2. AANPAK – PROCES – EFFECT: FOCUS OP DE PROCESZIJDE
- Focussen op proces = in kind verplaatsen en tot zich laten doordringen wat voor een ervaring
het is (omgeving, ruimte, materialen, mensen)
2.1 KWALITIET & INHOUD VAN HET PROCES
- Focussen op proces door kwaliteit
1
, o Welbevinden & betrokkenheid zorgen voor kwaliteit
- Focussen op proces door inhoud van proces
o Spontaan
o Ervaren wat een kind mentaal van situatie, opdracht, wereld maakt 🡺 in ontwikkeling
begeleiden
2.2 FOCUS OP DE INHOUD VAN HET PROCES
- Focus inhoud = geen goede keuze om kwaliteit van onderwijs te bepalen maar wel nodig!
- Functies:
1. Leerproces (=’inhoud’ van de ervaring) reconstrueren 🡺 didactiek stevige basis geven
2. Aanpak beter afstemmen op individuele lln.
3.DE INHOUD VAN HET (LEER-)PROCES: HOE LEREN KINDEREN
3.1 WAT IS LEREN?
- Leren= een proces dat leidt tot relatief duurzame gedragsveranderingen in wisselwerking met
de omgeving
- Doel leerproces= bepaald leerresultaat bereiken: nieuwe/ wijzigen/ wegwerken
gedragsmogelijkheden
- Leerproces= relatief duurzaam (blijven karakter)
- Leren 🡪 in wisselwerking met omgeving
3.2 HOOFDSOORTEN VAN LEREN
- Belangrijkste gedragsveranderingen op 4 verschillende vlakken:
1. Cognitief
2. Dynamisch-affectief
3. (Psycho)motorisch leren
4. Leren van metakennis & metavaardigheden
3.2.1 COGNITIEF LEREN
Verwerven van feitenkennis/ memoriseren
- Verwerven van feitenkennis= samenhang tussen de op te nemen kenniselementen,
waardoor er een referentiekader wordt aangebracht dat zijn dienst kan bewijzen bij het
zoeken van een oplossing in probleemsituaties.
- Memoriseren= kennis in geïsoleerde vorm die letterlijk gereproduceerd dient te worden
- 🡪 Geheugen! 🡪 Sporensysteem
Leren van begrippen & regels/ relaties & structuren
- Begrippen= basis van alle inzicht & denken; een aanduiding voor een verzameling van
voorwerpen, gebeurtenissen of situaties die gemeenschappelijke kenmerken hebben
- Concrete begrippen: Leren door zelfontdekking (voorbeelden & ervaringen)
- Abstracte begrippen = begrippen die moeilijk kunnen worden gevisualiseerd/ ervaren 🡪 niet
via zelfontdekking
- Kennis van begrippen (voorwaarde voor) 🡺 regels/ relaties & structuren leren
2
, o Regels/ relaties= uitspraken die slaan op het enkelvoudig & vast verband tussen twee
inhouden 🡪 concretiseringen van algemene verbanden (bv. oorzaak, gevolg, middel,
doel…)
o Structuren= meervoudige relaties die geordend zijn, in hun geheel benoemd &
meestal in schema voorgesteld worden (bv. systemen, theorieën, stelsels,
tijdvakken…)
- Kennis regels/ relaties (voorwaarde voor) 🡺 kunnen oplossen van problemen
Leren van oplossingsmethoden/ procedures
- Oplossingsmethoden/ procedures= reeks handelingen
die achtereenvolgens uitgevoerd moeten worden
- Algoritmen
o Sommige procedures moet lln. routinematig
kunnen 🡺 aanbrengen als algoritmen
o = voorschrift/ strategie voor het oplossen van een welbepaald soort opgaven of
problemen. Voorschrift bepaalt nauwkeurig welke bewerkingen, handelingen men
achtereenvolgens moet uitvoeren 🡺 zekerheid voor goede oplossing
o = automatiseren oplossingsproces
Leren van leerstrategieën
- Herhalingsstrategieën
o = leerstof herhalen & herhalen 🡺 nieuwe kennis verbinden aan bestaande kennis
- Organisatiestrategieën
o = helpt om nieuwe materialen betekenisvol te maken (mindmap, ezelbruggetjes…)
- Elaboratiestrategieën
o = proces van het toevoegen van details zodat nieuwe info betekenisvoller wordt 🡺
opslag in langetermijngeheugen (LTG) makkelijker & meer definitief.
o = info van kortetermijngeheugen (KTG) naar LTG gebracht door associaties &
verbinden tussen nieuwe kennis & bestaande kennis
3.2.2 PSYCHOMOTORISCH LEREN
- Psychomotoriek= motorisch-intentioneel bewegen; doelgericht inzetten van je lichaam &
bewegingen om specifiek vooraf bepaald doel te bereiken
o Samenwerking motorische aspecten + samenwerking tussen cognitie, sociale
aspecten & emotionele component
3.2.3
LEREN
VAN
ATTITUDES, SOCIAAL OF DYNAMISCH-AFFECTIEF LEREN
3