Zie pagina 7 & 8 in cursus
Productdevelopment – Pattern industrialization
Snijpatroon
Mallen = een vorm, zowel twee- als driedimensionaal, waarin of waarmee iets de
daarvoor specifieke vorm verkrijgt en geschikt is voor meervoudig gebruik. (p.9)
→ Naadwaardes & zoom = extra waarden toegevoegd bij het snijpatroon (nodig bij
het stikken)
→ Belegsels, patten, kleppen & zakdelen = extra patroondelen voor de afwerking van
een kledingstuk
→ Markeringen zoals knippen & boorgaten
→ Symbolen = aangeven van de positie & draadrichting van het patroondeel.
Stansen = een snijpatroon in metaal die aan de randen als een mes snijdt zodat de
snijpatronen met de stansmachine door de stof gedrukt wordt.
→ Duur
→ Een snelle snijmethode
→ Gebruikt voor standaard producten zoals tshirts of automatten
Naadwaarden
Afhankelijk van:
- Prijsklasse van het model (hoe meer naadwaarde = meer stofverbruik =
betere/propere afwerking = duurder)
- Afwerkingsmethodes (randafwerkingen), rekening houdend met;
→ Grondstof
→ Beschikbare machines en hulpstukken
→ Kostprijs
→ Levertermijn
→ Richting van de belijning
- Stofsoort
- Retouches = verbreden of versmallen (duurdere merkkleding)
Standaardnaadwaarde => algemeen afgesproken waardes, geen knipmarkering op het
snijpatroon
→ katoen + viscose = 1cm
→ wol = 1,5cm
→ Gebogen belijning => naadwaarde korter of langer naargelang de bocht hol of bol is.
Naadwaarde tot een minimum beperken
Berekening van de nodige naadwaarde => Naadwaarde + dikte weefsel * Pi
→ Ritsen = 1,5-2cm
Afwerkingsmethodes => bepaalt de kwaliteit en prijs van het kledingstuk
Terminologie in de kledingindustrie mbt de afwerking:
- Confectioneren = samenbrengen van delen (stikken of lassen)
- Naaien/stikken = het omslingeren van een of meerdere materiaallagen dmv een of
meerdere draden
, → verbinden = twee lagen vasthechten tot een naad
→ versterken (overlock) = rand afwerken tegen uitrafelen
→ versieren = borduren
- Steek = een of meerdere draden met elkaar verbonden tot een steek
(verbindingsmiddel)
- Stiksel = verschillende steken na elkaar (versieringselement)
→ naalddraad alleen
→ naalddraad & spoeldraad
→ naalddraad & grijperdraad
→ naalddraad, grijperdraad & dekdraad
- Naad = stiksel aangebracht op een materiaallaag, verbinden van onderdelen, een
verstevigende of verfraaiende functie
Keuze van de naad wordt bepaald door:
→ functie naad
→ belasting op de naad
→ kwaliteit materiaal
→ kwaliteit gewenste afwerking
→ beschikbare machinepark
Soorten randafwerkingen = toegepast voor het afwerken van de boorden van een
kledingstuk, het verstevigen en verbeteren van de rafelkant (zie p.11) :
Begrenzingen van het kledingstuk = voorziene openingen aan de boven -of
onderkant voor een sluiting.
1. Zoom met enkele of dubbele inleg
2. Rolzoom (met rolzoompersvoet = kleine randafwerking)
3. Patte
4. Bies te paard => geen naadwaarde nodig
5. Beleg (aangeknipt of apart beleg)
6. Tailleband, mouwboorden
Markeringen = indicaties op het patroon
Communicatiemiddel met de stikster
→ Knippen = aan de rand
→ Boorgaten = binnenin (machinaal - 2cm boven neep, manueel - op het eindpunt)
Symbolen = aangeven van de positie & draadrichting van het patroondeel
Aangeven van instructies ivm de stof
→ Draad & vleug aanduiden, afhankelijk van de stofsoort (vleug of geen vleug)
- Draadrichting: rechte, tegen of schuine draad (bias) => meestal in rechte draad
(lengte van de persoon)
- Stof met vleug = pijl wijst naar de zoom, stof zonder vleug = pijlen wijzen naar beide
kanten (mag 180graden gedraait worden)
→ Stofvouw, wordt op halve patronen getekend op de plaats waar het tegen de vouw
gelegd moet worden
→ Rechtse & averechtse kant => Vooral bij asimmetrische modellen
Productdevelopment – Pattern industrialization
Snijpatroon
Mallen = een vorm, zowel twee- als driedimensionaal, waarin of waarmee iets de
daarvoor specifieke vorm verkrijgt en geschikt is voor meervoudig gebruik. (p.9)
→ Naadwaardes & zoom = extra waarden toegevoegd bij het snijpatroon (nodig bij
het stikken)
→ Belegsels, patten, kleppen & zakdelen = extra patroondelen voor de afwerking van
een kledingstuk
→ Markeringen zoals knippen & boorgaten
→ Symbolen = aangeven van de positie & draadrichting van het patroondeel.
Stansen = een snijpatroon in metaal die aan de randen als een mes snijdt zodat de
snijpatronen met de stansmachine door de stof gedrukt wordt.
→ Duur
→ Een snelle snijmethode
→ Gebruikt voor standaard producten zoals tshirts of automatten
Naadwaarden
Afhankelijk van:
- Prijsklasse van het model (hoe meer naadwaarde = meer stofverbruik =
betere/propere afwerking = duurder)
- Afwerkingsmethodes (randafwerkingen), rekening houdend met;
→ Grondstof
→ Beschikbare machines en hulpstukken
→ Kostprijs
→ Levertermijn
→ Richting van de belijning
- Stofsoort
- Retouches = verbreden of versmallen (duurdere merkkleding)
Standaardnaadwaarde => algemeen afgesproken waardes, geen knipmarkering op het
snijpatroon
→ katoen + viscose = 1cm
→ wol = 1,5cm
→ Gebogen belijning => naadwaarde korter of langer naargelang de bocht hol of bol is.
Naadwaarde tot een minimum beperken
Berekening van de nodige naadwaarde => Naadwaarde + dikte weefsel * Pi
→ Ritsen = 1,5-2cm
Afwerkingsmethodes => bepaalt de kwaliteit en prijs van het kledingstuk
Terminologie in de kledingindustrie mbt de afwerking:
- Confectioneren = samenbrengen van delen (stikken of lassen)
- Naaien/stikken = het omslingeren van een of meerdere materiaallagen dmv een of
meerdere draden
, → verbinden = twee lagen vasthechten tot een naad
→ versterken (overlock) = rand afwerken tegen uitrafelen
→ versieren = borduren
- Steek = een of meerdere draden met elkaar verbonden tot een steek
(verbindingsmiddel)
- Stiksel = verschillende steken na elkaar (versieringselement)
→ naalddraad alleen
→ naalddraad & spoeldraad
→ naalddraad & grijperdraad
→ naalddraad, grijperdraad & dekdraad
- Naad = stiksel aangebracht op een materiaallaag, verbinden van onderdelen, een
verstevigende of verfraaiende functie
Keuze van de naad wordt bepaald door:
→ functie naad
→ belasting op de naad
→ kwaliteit materiaal
→ kwaliteit gewenste afwerking
→ beschikbare machinepark
Soorten randafwerkingen = toegepast voor het afwerken van de boorden van een
kledingstuk, het verstevigen en verbeteren van de rafelkant (zie p.11) :
Begrenzingen van het kledingstuk = voorziene openingen aan de boven -of
onderkant voor een sluiting.
1. Zoom met enkele of dubbele inleg
2. Rolzoom (met rolzoompersvoet = kleine randafwerking)
3. Patte
4. Bies te paard => geen naadwaarde nodig
5. Beleg (aangeknipt of apart beleg)
6. Tailleband, mouwboorden
Markeringen = indicaties op het patroon
Communicatiemiddel met de stikster
→ Knippen = aan de rand
→ Boorgaten = binnenin (machinaal - 2cm boven neep, manueel - op het eindpunt)
Symbolen = aangeven van de positie & draadrichting van het patroondeel
Aangeven van instructies ivm de stof
→ Draad & vleug aanduiden, afhankelijk van de stofsoort (vleug of geen vleug)
- Draadrichting: rechte, tegen of schuine draad (bias) => meestal in rechte draad
(lengte van de persoon)
- Stof met vleug = pijl wijst naar de zoom, stof zonder vleug = pijlen wijzen naar beide
kanten (mag 180graden gedraait worden)
→ Stofvouw, wordt op halve patronen getekend op de plaats waar het tegen de vouw
gelegd moet worden
→ Rechtse & averechtse kant => Vooral bij asimmetrische modellen