Als je het hebt over armoede: mulitdimensional poverty index -> kijken naar heel veel verschillende
aspecten over armoede.
Hoofdstuk 6
Eerste element dat onze vraag beïnvloedt:
vraag vanuit gezinnen.
C = Cm * y + Caut
Consumptie hangt af van ons inkomen (Y). Autonome consumptie (Caut): zelfs als inkomen nul is, dan
ga je toch iets moeten consumeren.
Dus al je inkomen 0 is en je hebt wel consumptie, dan ga je moeten lenen of ontsparen.
Cm: marginale consumptie
Sm: marginale spaarquote
Marginale spaarquote: stel ik heb toename inkomen, hoeveel ga ik dan extra sparen?
Grafische voorstelling:
2/3 van inkomen gaan we consumeren. Moesten we geen inkomen hebben, dan zouden we nog
altijd 100 moeten consumeren.
Als inkomen met 150 toeneemt, 2/3 gaat naar consumptie dus consumptie gaat 100 omhoog.
Je kan spaarquote afleiden want die is 1/3. Bij spaarquote doe je -100. Want stel je hebt geen
inkomen en je moet 100 consumeren, dan moet je lenen of ontsparen.
Vraag van bedrijven
2 soorten investeringen:
1. Autonoom: onafhankelijk van nationaal inkomen. Bv we moeten nu een spoorweg aanleggen. -> I
ex ante
2. Geïnduceerde: afhankelijk van nationaal inkoemn. Bv multiplicator accelerator werking: als
consumptie toeneemt, dan gaat consumptie toenemen. Als capaciteit volledig is benut, dan
investeren om extra fabrieken te zetten om consumptiegoederen te produceren en aan vraag te
voldoen.
Nnpf: netto nationaal product aan factorkost
Om te kunnen spreken van evenwicht op korte termijn, moet nationaal inkomen (aanbod) gelijk zijn
aan effectieve vraag (bestedingsplannen van gezinnen & bedrijven). Dus consumptievergelijking +
autonome investeringen zijn effectieve vraag.
Stel gegeven is consumptievergelijking:
Gegeven:
C = 2/3*Y+100
I ex ante = 20 (investeringen los van wat ons inkomen zal zijn)
DUS
EV (effectieve vraag) = 2/3*Y+120
We bereiken op korte termijn een evenwicht als de EV = NNPF
In tabel: bij eerste 2 rijen is aanbod kleiner dan vraag. Dus onevenwicht ex ante. We kunnen dan
alleen voldoen aan de vraag door voorraadafbouw. Dit kan je even doen maar niet oneindig.
aspecten over armoede.
Hoofdstuk 6
Eerste element dat onze vraag beïnvloedt:
vraag vanuit gezinnen.
C = Cm * y + Caut
Consumptie hangt af van ons inkomen (Y). Autonome consumptie (Caut): zelfs als inkomen nul is, dan
ga je toch iets moeten consumeren.
Dus al je inkomen 0 is en je hebt wel consumptie, dan ga je moeten lenen of ontsparen.
Cm: marginale consumptie
Sm: marginale spaarquote
Marginale spaarquote: stel ik heb toename inkomen, hoeveel ga ik dan extra sparen?
Grafische voorstelling:
2/3 van inkomen gaan we consumeren. Moesten we geen inkomen hebben, dan zouden we nog
altijd 100 moeten consumeren.
Als inkomen met 150 toeneemt, 2/3 gaat naar consumptie dus consumptie gaat 100 omhoog.
Je kan spaarquote afleiden want die is 1/3. Bij spaarquote doe je -100. Want stel je hebt geen
inkomen en je moet 100 consumeren, dan moet je lenen of ontsparen.
Vraag van bedrijven
2 soorten investeringen:
1. Autonoom: onafhankelijk van nationaal inkomen. Bv we moeten nu een spoorweg aanleggen. -> I
ex ante
2. Geïnduceerde: afhankelijk van nationaal inkoemn. Bv multiplicator accelerator werking: als
consumptie toeneemt, dan gaat consumptie toenemen. Als capaciteit volledig is benut, dan
investeren om extra fabrieken te zetten om consumptiegoederen te produceren en aan vraag te
voldoen.
Nnpf: netto nationaal product aan factorkost
Om te kunnen spreken van evenwicht op korte termijn, moet nationaal inkomen (aanbod) gelijk zijn
aan effectieve vraag (bestedingsplannen van gezinnen & bedrijven). Dus consumptievergelijking +
autonome investeringen zijn effectieve vraag.
Stel gegeven is consumptievergelijking:
Gegeven:
C = 2/3*Y+100
I ex ante = 20 (investeringen los van wat ons inkomen zal zijn)
DUS
EV (effectieve vraag) = 2/3*Y+120
We bereiken op korte termijn een evenwicht als de EV = NNPF
In tabel: bij eerste 2 rijen is aanbod kleiner dan vraag. Dus onevenwicht ex ante. We kunnen dan
alleen voldoen aan de vraag door voorraadafbouw. Dit kan je even doen maar niet oneindig.