Samenvatting H3 Management en Organisatie: Managementsperspectieven

MO3 Managementsperspectieven
1 Definitie
= manieren om te kijken naar management  hoe kan / moet een manager plannen, organiseren,
leiden en controleren
- Vaak tijdsgebonden : op het ene moment toonaangevend, dan weer verouderd
 Soms heropleving

- Verschillende manieren om te benoemen/ordenen
 Rode draad doorheen kunnen trekken
4 HOOFDSTROMINGEN Specifieke perspectieven
 Klassieke managementperspectief o Kwantitatief managementperspectief
 Gedragsmatig managementperspectief o Besluitvormingstheorie
(Human relations) o Stakeholdersbenadering
 Systeembenadering o Institutionalisme
 Contingentiebenadering
 Specifieke hebben ook invloed op de ontwikkeling van de algemene gehad

- Afbakening niet altijd absoluut mogelijk  andere accenten door verschillende acteurs




1. doel/ideologie
 Winst moet gemaximaliseerd, anders doen we het niet
 Nee tewerkstelling creëren is het belangrijkste
 Nee we moeten ook maatschappelijkerol hebben
 verschillende visies op orgs hoe e se aa sture , at oete orgs doe , …
)
 Verschillende opleiding ligt heiraan vaak aan de basis

2. Tijdsgeest
- Thuiswerk  andere manier van managen
3. Wetenschappelijke discipline
 3 zaken bepalen perspectief waarmee je naar orgs kijkt en hoe je de org moet aansturen,
hoe de org haar doelen bereikt

2 Klassiek managementperspectief
2.1 Tijd
- Begin 20e eeuw
- 2 heroplevingen:
 0  Kwantitatieve managementbenadering
 0-heden  Rationeel/normatieve/planmatige/ neoklassieke ec. Benadering

- Taylor, Fayol, We er ,…
 Technische achtergrond (in mindere mate sociologisch)
 Technische was bepalen voor klassiek perspectief

, - 2 grote stromingen hierbinnen:
1) Wetenschappelijk management Taylor,… : focus op management van productieorg.
En –afdelingen
2) Bureaucratische/Klassieke organisatietheorie (Fayol & Weber): alle soorten orgs en
hele org management

- 0 zij auteurs i der ge akkelijk te o ders heide  nemen niet integraal het klassieke
perspectief over eerder bepaalde aspect
2.2 Kenmerken
- Assumpties/kenmerken:
1. Rationeel
 informative verwerken ahv rationale criteria de beste, meest aangewezen
oplossing kiezen
 1 universele beste oplossing bestaat  kwantificeerbaar
2. Geen eigenbelang
 Kiezen wat het beste is voor de org


- Programmeer ahv formele regels wie, wat, wanneer, hoe: Efficiëntie!  op mechanische
wijze managen
 Maar iet e so tere d…
 optimaliseer  normatieve recepturen
 programmatuur= geheel aan formele reels & procedures die bepalen welke doelen er
wanneer (plannen) , wie wat wanneer doet (organiseren) , wie stuurt en uitvoert
(leiden) & wat wanneer moet worden gemeten en bijgestuurd (controle)
 wat onder vorm van formele regels, opgelegd en gecontroleerd door hiërarchische
oversten/leidinggevend  wordt door leden automatisch uitgevoerd

- Uitgangspunt was naïef wiskundig  winst en efficiëntie moeten we beogen
- Wetenschap moet inzicht verwerven in rationele  onderzoek om de logica en het daaruit
volgend gedrag te perfectioneren
 Er bestaat 1 beste manier om te managen , NORMATIEF/VOORSCHRIJVEND

- Ingenieurs aan het hoofd van de orgs.  mens-machinebeeld = typisch klassieke benadering
 Time and motion studies (hoeveel seconden voor bepaald werk)
 Stappen gefilmd, elke beweging werd gefilmd  optimale lichaamsbeweging
 Ontstaan recepturen die elke manager zou meoten gebruiken
1) Taylor: gericht op productie7
2) Fayol: Algemener karakter
3) Weber: grote bureaucratische & overheidsbedrijven
 Hierin herkennen we de verschillende managementsfuncties pla e , …

- Concept van bureaucratie komt uit deze stroming:
o Afgebakende bevoegdheden
o Sterk hiërarchisch
o Omvangrijk stelsel regels en procedures