HOOFDSTUK 3: CELSTRUCTUUR EN –FUNCTIE.
KEYPOINTS VAN DIT HOOFDSTUK
Terminologie: duidelijk kunnen omschrijven, een definitie of een synoniem
kunnen geven:
Maak voor jezelf een lijst van woorden op die je moeilijk vindt en die je nodig hebt
om een keypoint uit te werken.
- Cytologie of celleer: het bestuderen van structuur en functie van cellen.
- Permeabiliteit: de doorlaatbaarheid van een stof of vaste stof.
- Diffussie: verplaatsing opgeloste stoffen in de richting van de hoogste
concentratie naar de laagst
- Osmose: diffusie van water doorheen een wand die semi permeabel is
vooropgeloste stoffen in de richting van de hoogste concentratie opgeloste
stoffen
- Endocytose: Het verpakken van extracellulair materiaal in een blaasje bij
het celoppervlak voor transport in de cel
- Exocytose: Versmelting van baasje dat in de cel is ontstaan,met de
plasmamembraan en geeft de inhoud af aan de extracellulaire omgeving
- Gefaciliteerde diffusie: Dragereiwitten vervoeren passief opgeloste stoffen
in de richting van het concentratie – verschil
- Histonen: DNA – trengen die rond eiwitttzn zijn gewikkeld
- Passief proces: is een vorm van transport van moleculen door het
plasmamembraan heen die in tegenstelling tot actief transport geen ATP
kost.
- Actief proces: transport van moleculen door het plasmamembraan MET
energie van de cel (ATP)
- Isotoon: Oplossing met osmotische waarde die niet leidt tot een
waterverplaatsing door celmembranen
- Hypertoon: 2 oplossingen vergelijken, hoogste osmotische waarde of
hoogste concentratie aangeduid
1
, - Hypotoon: 2 oplossingen vergelijken, laagste osmotische waarde
aangeduid-Cytoplasma: het geen dat in de cel zit: cytosol, organellen
- Cytoplasma: algemene term voor de stoffen in de cel, vanaf de
plasmamembraan tot aan de celkern. Het cytoplamsa bestaat uit het cytosol
en organellen.
- Cytosol: intracellulair vocht in de cel
- Organel: kleine strutuurtjes die in de cel zitten maar niet in de celkern
- Vrije radicaal: molecuul of atoom dat al dan niet geladen kan zijn en die 1
of meerdere ongepaarde elektronen heeft.
- Gen: alle codons, tripletten die nodig zijn voor de vorming van één
specifiekeiwit
- Mitose/kerndeling: proces waarbij de chromosomen paren paarsgewijs
uitelkaar gaan, deling van de lichaamcellen
- Meiose/reductiedeling: kerndeling waarbij geslachtscellen ontstaan, met
de helft van het oorspronkelijke aantal chromosomen. Ook reductiedeling
genoemd. Het vindt plaats in de geslachtsorganen. Tijdens de meiose zijn de
chromosomen zichtbaar
- Eiwitsynthese: Bestaat uit transcriptie, de productie RNA aan de hand van
een enkele streng DNA en translatie, de vorming van een eiwit door
ribosomen.
Uit welke grote onderdelen bestaat een cel? (celmembraan, cytoplasma, cytosol ,
organellen, celkern)
- Plasmamembraan/ celmembraan/ celwand
= scheidt de celinhoud / cytoplasma van zijn waterige omgeving /
extracellulaire vloeistof.
Extracellaulaire vloeistof
= wordt in weefsels interstitiële vloeistof / interstitium genoemd.
- Cytoplasma
= bestaat uit cytosol / intracellulaire vloeistof en intracellulaire structuren
/organellen
Organellen
= structuren die zich in cytosol bevinden en specifieke functies vervullen.
Sommige zijn omgeven door een membraan.
2
KEYPOINTS VAN DIT HOOFDSTUK
Terminologie: duidelijk kunnen omschrijven, een definitie of een synoniem
kunnen geven:
Maak voor jezelf een lijst van woorden op die je moeilijk vindt en die je nodig hebt
om een keypoint uit te werken.
- Cytologie of celleer: het bestuderen van structuur en functie van cellen.
- Permeabiliteit: de doorlaatbaarheid van een stof of vaste stof.
- Diffussie: verplaatsing opgeloste stoffen in de richting van de hoogste
concentratie naar de laagst
- Osmose: diffusie van water doorheen een wand die semi permeabel is
vooropgeloste stoffen in de richting van de hoogste concentratie opgeloste
stoffen
- Endocytose: Het verpakken van extracellulair materiaal in een blaasje bij
het celoppervlak voor transport in de cel
- Exocytose: Versmelting van baasje dat in de cel is ontstaan,met de
plasmamembraan en geeft de inhoud af aan de extracellulaire omgeving
- Gefaciliteerde diffusie: Dragereiwitten vervoeren passief opgeloste stoffen
in de richting van het concentratie – verschil
- Histonen: DNA – trengen die rond eiwitttzn zijn gewikkeld
- Passief proces: is een vorm van transport van moleculen door het
plasmamembraan heen die in tegenstelling tot actief transport geen ATP
kost.
- Actief proces: transport van moleculen door het plasmamembraan MET
energie van de cel (ATP)
- Isotoon: Oplossing met osmotische waarde die niet leidt tot een
waterverplaatsing door celmembranen
- Hypertoon: 2 oplossingen vergelijken, hoogste osmotische waarde of
hoogste concentratie aangeduid
1
, - Hypotoon: 2 oplossingen vergelijken, laagste osmotische waarde
aangeduid-Cytoplasma: het geen dat in de cel zit: cytosol, organellen
- Cytoplasma: algemene term voor de stoffen in de cel, vanaf de
plasmamembraan tot aan de celkern. Het cytoplamsa bestaat uit het cytosol
en organellen.
- Cytosol: intracellulair vocht in de cel
- Organel: kleine strutuurtjes die in de cel zitten maar niet in de celkern
- Vrije radicaal: molecuul of atoom dat al dan niet geladen kan zijn en die 1
of meerdere ongepaarde elektronen heeft.
- Gen: alle codons, tripletten die nodig zijn voor de vorming van één
specifiekeiwit
- Mitose/kerndeling: proces waarbij de chromosomen paren paarsgewijs
uitelkaar gaan, deling van de lichaamcellen
- Meiose/reductiedeling: kerndeling waarbij geslachtscellen ontstaan, met
de helft van het oorspronkelijke aantal chromosomen. Ook reductiedeling
genoemd. Het vindt plaats in de geslachtsorganen. Tijdens de meiose zijn de
chromosomen zichtbaar
- Eiwitsynthese: Bestaat uit transcriptie, de productie RNA aan de hand van
een enkele streng DNA en translatie, de vorming van een eiwit door
ribosomen.
Uit welke grote onderdelen bestaat een cel? (celmembraan, cytoplasma, cytosol ,
organellen, celkern)
- Plasmamembraan/ celmembraan/ celwand
= scheidt de celinhoud / cytoplasma van zijn waterige omgeving /
extracellulaire vloeistof.
Extracellaulaire vloeistof
= wordt in weefsels interstitiële vloeistof / interstitium genoemd.
- Cytoplasma
= bestaat uit cytosol / intracellulaire vloeistof en intracellulaire structuren
/organellen
Organellen
= structuren die zich in cytosol bevinden en specifieke functies vervullen.
Sommige zijn omgeven door een membraan.
2