H5: TRANSLATIE
= vertalen van de basen-code in een mRNA naar en aminozuursequentie
RNA: AGCU
eiwit: 20 ≠ AZ
5.1 INTRODUCTIE EN HERHALING: DE GENETISCHE CODE
Genetische code = de code die i/h DNA zit en die kan omgezet worden aan AZsequenties
- Universeel = behouden tijdens de evolutie → bij alle levende wezens gelijkaardig
Codes die bestaan uit 2 basen kunnen voor 4 x 4 = 16 AZ coderen (maar er zijn 20 ≠ AZ)
→ om met 4 basen de eiwitten te kunnen coderen, hebben we een code nodig die minstens uit 3
letters bestaat : 4 x 4 x 4 = 64 (meer dan het aantal AZ)
- Gedegenereerd = meerdere codons (tripletten) voor hetzelfde AZ
→ kunnen uit een AZseq. niet éénduidig de sequentie v/e mRNA of v/h gen voorspellen
→ de ≠ codons lijken op elkaar: variaties komen vooral op positie 3 v/d codons voor
= Wobble positie : hier kunnen ≠ basen voorkomen, terwijl de codons toch voor hetzelfde
AZ coderen
,Gelijkaardige AZ hebben soms ook gelijkaardige codons (centrale base is dikwijls gelijk)
→ voordeel: wanneer er een puntmutatie i/h codon zou optreden, is de kans groot dat er toch nog
een gelijkaardig zoniet hetzelfde AZ op deze positie wordt ingebouwd i/h gecodeerde eiwit
Genetische code i/h DNA bestaat uit een opeenvolging van tripletten die niet overlappen en op
elkaar aansluiten.
- Open leesraam (ORF; open reading frame) = wanneer een DNA of RNA sequentie niet
onderbroken wordt door stopcodons
→ in elke boodschapper RNA molecule zitten er 3 mogelijke leesramen, waarvan slechts 1
de juiste is!
Startcodon: AUG → Methionine (steeds eerste codon v/e open leesraam)
Stopcodon: UGA, UAA, UAG (op het einde v/e ORF)
5.2 DE VERSCHILLENDE SOORTEN RNA
3 typen RNA:
• mRNA (messenger RNA)
• tRNA (transfer RNA)
• rRNA (ribosomaal RNA)
➔ betrokken bij het translatieproces
5.2.1 MESSENGER RNA
Boodschapper RNA of mRNA: bevat de boodschap of het open leesraam voor de vorming van
eiwitten → AZsequentie voor elk eiwit ≠ dus daarom vormt het mRNA v/e cel een zeer
heterogene groep naar lengte en naar sequentie
, Prok.
1 mRNA kan ≠ open leesramen na elkaar bevatten = polycintronisch mRNA
→ elk leesraam start met een AUG en eindigt met een stopcodon
Euk.
Het primair transcript (pre-mRNA) dat wordt aangemaakt door RNA pol II wordt gemodificeerd op
3 manieren: capping, polyadenylatie en splicing
5.2.1.1 CAPPING
Na de start van transcriptie door RNA pol II wordt het 5’ uiteinde v/h RNA gemodificeerd
Belangrijke functie capstructuur = de bescherming v/h 5’ uiteinde v/h mRNA tegen afbraak door
enzymen die nucleïnezuren of specifiek RNAs afbreken (nucleasen)
Caps zijn ook betrokken bij de herkenning van mRNA door een nucleair export-systeem dat er
voor zorgt dat de mRNAs uit de kern naar het cytoplasma worden getransporteerd (hier vindt
translatie plaats)
De cap op het mRNA wordt ook herkend door het translatie-initiatiecomplex
= vertalen van de basen-code in een mRNA naar en aminozuursequentie
RNA: AGCU
eiwit: 20 ≠ AZ
5.1 INTRODUCTIE EN HERHALING: DE GENETISCHE CODE
Genetische code = de code die i/h DNA zit en die kan omgezet worden aan AZsequenties
- Universeel = behouden tijdens de evolutie → bij alle levende wezens gelijkaardig
Codes die bestaan uit 2 basen kunnen voor 4 x 4 = 16 AZ coderen (maar er zijn 20 ≠ AZ)
→ om met 4 basen de eiwitten te kunnen coderen, hebben we een code nodig die minstens uit 3
letters bestaat : 4 x 4 x 4 = 64 (meer dan het aantal AZ)
- Gedegenereerd = meerdere codons (tripletten) voor hetzelfde AZ
→ kunnen uit een AZseq. niet éénduidig de sequentie v/e mRNA of v/h gen voorspellen
→ de ≠ codons lijken op elkaar: variaties komen vooral op positie 3 v/d codons voor
= Wobble positie : hier kunnen ≠ basen voorkomen, terwijl de codons toch voor hetzelfde
AZ coderen
,Gelijkaardige AZ hebben soms ook gelijkaardige codons (centrale base is dikwijls gelijk)
→ voordeel: wanneer er een puntmutatie i/h codon zou optreden, is de kans groot dat er toch nog
een gelijkaardig zoniet hetzelfde AZ op deze positie wordt ingebouwd i/h gecodeerde eiwit
Genetische code i/h DNA bestaat uit een opeenvolging van tripletten die niet overlappen en op
elkaar aansluiten.
- Open leesraam (ORF; open reading frame) = wanneer een DNA of RNA sequentie niet
onderbroken wordt door stopcodons
→ in elke boodschapper RNA molecule zitten er 3 mogelijke leesramen, waarvan slechts 1
de juiste is!
Startcodon: AUG → Methionine (steeds eerste codon v/e open leesraam)
Stopcodon: UGA, UAA, UAG (op het einde v/e ORF)
5.2 DE VERSCHILLENDE SOORTEN RNA
3 typen RNA:
• mRNA (messenger RNA)
• tRNA (transfer RNA)
• rRNA (ribosomaal RNA)
➔ betrokken bij het translatieproces
5.2.1 MESSENGER RNA
Boodschapper RNA of mRNA: bevat de boodschap of het open leesraam voor de vorming van
eiwitten → AZsequentie voor elk eiwit ≠ dus daarom vormt het mRNA v/e cel een zeer
heterogene groep naar lengte en naar sequentie
, Prok.
1 mRNA kan ≠ open leesramen na elkaar bevatten = polycintronisch mRNA
→ elk leesraam start met een AUG en eindigt met een stopcodon
Euk.
Het primair transcript (pre-mRNA) dat wordt aangemaakt door RNA pol II wordt gemodificeerd op
3 manieren: capping, polyadenylatie en splicing
5.2.1.1 CAPPING
Na de start van transcriptie door RNA pol II wordt het 5’ uiteinde v/h RNA gemodificeerd
Belangrijke functie capstructuur = de bescherming v/h 5’ uiteinde v/h mRNA tegen afbraak door
enzymen die nucleïnezuren of specifiek RNAs afbreken (nucleasen)
Caps zijn ook betrokken bij de herkenning van mRNA door een nucleair export-systeem dat er
voor zorgt dat de mRNAs uit de kern naar het cytoplasma worden getransporteerd (hier vindt
translatie plaats)
De cap op het mRNA wordt ook herkend door het translatie-initiatiecomplex