Thema 4: Enzymen
Leerstof verwerken p. 133-135
1. Welke bewering over enzymen is juist?
(b) Enzymen verliezen (een deel van) hun normale activiteit als het driedimensionele
structuur verstoord is
2. Enzymen zijn substraatspecifiek dit wil zeggen dat
(c) Per enzym op actief centrum 1 substraat past
3. Enzymen zijn reactiespecifiek dit wil zeggen dat
(b) Per enzym 1 substraat op 1 manier wordt bewerkt
4. Door de vorming van een enzym-complex vorm zal
(d) Het enzym onveranderd blijven en het substraat veranderen
5. Enzymen kunnen in hun werking geremd worden. Wanneer spreekt men van
competitieve remming van enzymen?
(b) Als de inhibitor grote gelijkenis vertoont met het substraat van het betreffende enzym
6. Om een chemische reactie te doen verlopen, moet activeringsenergie worden
toegevoegd. Welke rol spelen enzymen bij het verloop van een reactie?
(a) Enzymen verlagen de activeringsenergie, zodat de reactie sneller verloopt
7. Hoe worden triglyceriden afgebroken in het lichaam?
(d) M.b.v. lipase na emulgering van de gal
8. Zetmeel wordt afgebroken tot glucose en maltose m.b.v.?
(a) Amylase uit het speeksel en pancreassap
9. a) Naast enzymen die metabole en katabole reacties katalyseren, komen er ook
enzymen voor die omzetting van isomeren( isomerisatie reacties) katalyseren. Die
enzymen noemen we isomerasen. Illustreer met 2 voorbeelden bij de
monosachariden.
monosachariden hexosen : allen dezelfde brutoformule dus isomeren van elkaar : fructose,
glucose, galactose
b) lactose -> glucose + galactose = katabole reactie
glucose + galactose → lactose = anabole reactie
10. Een bekerglas met een enzymoplossing staat per ongeluk op een heet kookpotje.
Daardoor wordt het enzym onwerkzaam. Welke verandering doet er zich voor?
Er treedt een denaturatie van het enzym op. Door de hoge temperatuur zal het enzym
denatureren en dus zijn driedimensionale structuur verliezen. hIerdoor kan het het enzym-
substraat complex niet meer gevormd worden en verliezen dus bijgevolg hun werking,
waardoor de reactie stopt.
Leerstof verwerken p. 133-135
1. Welke bewering over enzymen is juist?
(b) Enzymen verliezen (een deel van) hun normale activiteit als het driedimensionele
structuur verstoord is
2. Enzymen zijn substraatspecifiek dit wil zeggen dat
(c) Per enzym op actief centrum 1 substraat past
3. Enzymen zijn reactiespecifiek dit wil zeggen dat
(b) Per enzym 1 substraat op 1 manier wordt bewerkt
4. Door de vorming van een enzym-complex vorm zal
(d) Het enzym onveranderd blijven en het substraat veranderen
5. Enzymen kunnen in hun werking geremd worden. Wanneer spreekt men van
competitieve remming van enzymen?
(b) Als de inhibitor grote gelijkenis vertoont met het substraat van het betreffende enzym
6. Om een chemische reactie te doen verlopen, moet activeringsenergie worden
toegevoegd. Welke rol spelen enzymen bij het verloop van een reactie?
(a) Enzymen verlagen de activeringsenergie, zodat de reactie sneller verloopt
7. Hoe worden triglyceriden afgebroken in het lichaam?
(d) M.b.v. lipase na emulgering van de gal
8. Zetmeel wordt afgebroken tot glucose en maltose m.b.v.?
(a) Amylase uit het speeksel en pancreassap
9. a) Naast enzymen die metabole en katabole reacties katalyseren, komen er ook
enzymen voor die omzetting van isomeren( isomerisatie reacties) katalyseren. Die
enzymen noemen we isomerasen. Illustreer met 2 voorbeelden bij de
monosachariden.
monosachariden hexosen : allen dezelfde brutoformule dus isomeren van elkaar : fructose,
glucose, galactose
b) lactose -> glucose + galactose = katabole reactie
glucose + galactose → lactose = anabole reactie
10. Een bekerglas met een enzymoplossing staat per ongeluk op een heet kookpotje.
Daardoor wordt het enzym onwerkzaam. Welke verandering doet er zich voor?
Er treedt een denaturatie van het enzym op. Door de hoge temperatuur zal het enzym
denatureren en dus zijn driedimensionale structuur verliezen. hIerdoor kan het het enzym-
substraat complex niet meer gevormd worden en verliezen dus bijgevolg hun werking,
waardoor de reactie stopt.