Inhoud
4. taalbeschouwing (in- en uitzoomen).....................................................................................................................1
1) wat is taalbeschouwing?...................................................................................................................................2
Voorbeelden..........................................................................................................................................................3
2) waarom inzetten op taalbeschouwing?............................................................................................................7
3) hoe leren leerlingen taal beschouwen?............................................................................................................8
A. HOUD REKENING MET DE BEGINSITUATIE....................................................................................................9
B. VANUIT DOELEN VERTREKKEN....................................................................................................................10
C. KIES DOODRDACHTE DIACTIEK....................................................................................................................10
D. TAALBESCHOUWELIJKE ACTIVITEITEN ONTWERPEN..................................................................................15
Ontwerp je activiteit................................................................................................................................................17
oriëntatiefase......................................................................................................................................................17
verwervingsfase..................................................................................................................................................17
verwerkingsfase (1).............................................................................................................................................17
verwerkingsfase (2).............................................................................................................................................18
afrondingsfase.....................................................................................................................................................18
Oefening: LVB bekijken en volgende vragen beantwoorden..............................................................................18
4) mythes en misverstanden...............................................................................................................................19
4. TAALBESCHOUWING (IN- EN UITZOOMEN)
1
,1) WAT IS TAALBESCHOUWING?
Taalbeschouwing = stilstaan bij zinsstructuur, nadenken over betekenis van bepaalde woorden, nadenken
welke schrijfstrategie ik gebruik
-> Je verwacht dat er ‘dan’ staat
Kinderen zijn van nature ‘taalbeschouwers’: denken spontaan na over fascinerende fenomeen (dat
taal is)
Onderstaande voorbeeldzinnen laten zien dat kinderen alle aspecten van taal onderzoeken: de vorm –
hoe taal gebruiken – wanneer + waarom sommige dingen beter niet zeggen, …
VB: ‘Doe de groentjes aan je werk, mama!’, ‘Kijk, dat is de letter van mijn naam’, …
Geleidelijk aan: kinderen steeds bewuster van aspecten + verwerven ook meer en meer begrippen die
helpen om taaluitingen te beschrijven
Taalaspecten die we beschouwen
1. Taalsysteem
= Meest concrete domein dat ook het makkelijkst ‘meetbaar’ is
= Gaat over: letters + klanken – woordsoorten – hoe zinnen gebouwd worden – wat zinsdelen
zijn – hoe tekst in elkaar zit, … -> bewust nadenken
= Gebruikt om: ‘iets’ doen met taal
2. Taalgebruik + taalgedrag
= Taal ontstaat pas als er een bedoeling is (meestal communicatie: taalgebruik)
= Gebruikt niet steeds dezelfde woorden + zinsbouw (in verschillende gesprekken): bewaken
ons taalgebruik + taalgedrag voortdurend bijsturen
= Onderscheid: zijn respectievelijk verbonden met vragen hoe mensen taal gebruiken +
waarom ze dat doen
Taalbeschouwing concreet – relevant – functioneel – boeiend maken: taalsysteem – taalgebruik – taalgedrag
tijdens taalbeschouwelijke momenten met elkaar verbinden
Lln krijgen meer inzichten in taalgedrag van individuen + groepen
Lln begrijpen talige nuances beter
Lln ontwikkelen taalgevoel -> meer grip krijgen op concept ‘taal
Taalbeschouwing is nadenken over/beschouwen van:
2
, 1. Taalsysteem
Klanken (fonologie)
-> Standaardnederlands, dialect, thuistaal
-> VB: klanken in het Nederlands vergelijken met vreemde talen
Woorden (morfologie)
-> Woordsoort en woordopbouw (samenstelling, afleiding, voor- en achtervoegsel)
Woordgroepen en zinnen (syntaxis)
-> zinsdelen (onderwerp, persoonsvorm), soorten zinnen
Teksten
-> Ficitie/ non-fictie
-> Tekststructuur: inleiding, midden, slot,
Spellingvormen (orthografie)
-> hoofdletters, koppelteken, trema, …
Betekenissen (semantiek)
-> Woorden, uitdrukkingen, synoniemen, …
Woordenschat (lexicologie)
-> de wetenschap van de woordenschat, onderzoek naar de woordenschat van taal
2. Taalgebruik en taalgedrag
o Taalgebruik: hoe iemand taal gebruikt…
o Taalgedrag: … waarom iemand dat doet en binnen welke communicatieve context
Nadenken over het eigen taalgebruik: bewust bepaalde spreek-, luister-, lees- en
schrijfstrategieën inzetten en daarop reflecteren, en nadenken over het taalgebruik van anderen
Nadenken over taalgedrag : Wie zegt/schrijft iets? Wat? Aan wie? Waarom? Met welke
bedoeling? Hoe? In welke context? Via welke weg/middelen? Met welk effect?
-> 9 vragen van het communicatiemodel
Verschillen en gelijkenissen tussen talen en taalvariëteiten
-> Standaardtaal, dialect, … (ook ‘taalsysteem’ en ‘taalgedrag’)
VOORBEELDEN
1. Taalsysteem: Onomatopee = ik verzin en maak een taal, een klanknabootsing
3
4. taalbeschouwing (in- en uitzoomen).....................................................................................................................1
1) wat is taalbeschouwing?...................................................................................................................................2
Voorbeelden..........................................................................................................................................................3
2) waarom inzetten op taalbeschouwing?............................................................................................................7
3) hoe leren leerlingen taal beschouwen?............................................................................................................8
A. HOUD REKENING MET DE BEGINSITUATIE....................................................................................................9
B. VANUIT DOELEN VERTREKKEN....................................................................................................................10
C. KIES DOODRDACHTE DIACTIEK....................................................................................................................10
D. TAALBESCHOUWELIJKE ACTIVITEITEN ONTWERPEN..................................................................................15
Ontwerp je activiteit................................................................................................................................................17
oriëntatiefase......................................................................................................................................................17
verwervingsfase..................................................................................................................................................17
verwerkingsfase (1).............................................................................................................................................17
verwerkingsfase (2).............................................................................................................................................18
afrondingsfase.....................................................................................................................................................18
Oefening: LVB bekijken en volgende vragen beantwoorden..............................................................................18
4) mythes en misverstanden...............................................................................................................................19
4. TAALBESCHOUWING (IN- EN UITZOOMEN)
1
,1) WAT IS TAALBESCHOUWING?
Taalbeschouwing = stilstaan bij zinsstructuur, nadenken over betekenis van bepaalde woorden, nadenken
welke schrijfstrategie ik gebruik
-> Je verwacht dat er ‘dan’ staat
Kinderen zijn van nature ‘taalbeschouwers’: denken spontaan na over fascinerende fenomeen (dat
taal is)
Onderstaande voorbeeldzinnen laten zien dat kinderen alle aspecten van taal onderzoeken: de vorm –
hoe taal gebruiken – wanneer + waarom sommige dingen beter niet zeggen, …
VB: ‘Doe de groentjes aan je werk, mama!’, ‘Kijk, dat is de letter van mijn naam’, …
Geleidelijk aan: kinderen steeds bewuster van aspecten + verwerven ook meer en meer begrippen die
helpen om taaluitingen te beschrijven
Taalaspecten die we beschouwen
1. Taalsysteem
= Meest concrete domein dat ook het makkelijkst ‘meetbaar’ is
= Gaat over: letters + klanken – woordsoorten – hoe zinnen gebouwd worden – wat zinsdelen
zijn – hoe tekst in elkaar zit, … -> bewust nadenken
= Gebruikt om: ‘iets’ doen met taal
2. Taalgebruik + taalgedrag
= Taal ontstaat pas als er een bedoeling is (meestal communicatie: taalgebruik)
= Gebruikt niet steeds dezelfde woorden + zinsbouw (in verschillende gesprekken): bewaken
ons taalgebruik + taalgedrag voortdurend bijsturen
= Onderscheid: zijn respectievelijk verbonden met vragen hoe mensen taal gebruiken +
waarom ze dat doen
Taalbeschouwing concreet – relevant – functioneel – boeiend maken: taalsysteem – taalgebruik – taalgedrag
tijdens taalbeschouwelijke momenten met elkaar verbinden
Lln krijgen meer inzichten in taalgedrag van individuen + groepen
Lln begrijpen talige nuances beter
Lln ontwikkelen taalgevoel -> meer grip krijgen op concept ‘taal
Taalbeschouwing is nadenken over/beschouwen van:
2
, 1. Taalsysteem
Klanken (fonologie)
-> Standaardnederlands, dialect, thuistaal
-> VB: klanken in het Nederlands vergelijken met vreemde talen
Woorden (morfologie)
-> Woordsoort en woordopbouw (samenstelling, afleiding, voor- en achtervoegsel)
Woordgroepen en zinnen (syntaxis)
-> zinsdelen (onderwerp, persoonsvorm), soorten zinnen
Teksten
-> Ficitie/ non-fictie
-> Tekststructuur: inleiding, midden, slot,
Spellingvormen (orthografie)
-> hoofdletters, koppelteken, trema, …
Betekenissen (semantiek)
-> Woorden, uitdrukkingen, synoniemen, …
Woordenschat (lexicologie)
-> de wetenschap van de woordenschat, onderzoek naar de woordenschat van taal
2. Taalgebruik en taalgedrag
o Taalgebruik: hoe iemand taal gebruikt…
o Taalgedrag: … waarom iemand dat doet en binnen welke communicatieve context
Nadenken over het eigen taalgebruik: bewust bepaalde spreek-, luister-, lees- en
schrijfstrategieën inzetten en daarop reflecteren, en nadenken over het taalgebruik van anderen
Nadenken over taalgedrag : Wie zegt/schrijft iets? Wat? Aan wie? Waarom? Met welke
bedoeling? Hoe? In welke context? Via welke weg/middelen? Met welk effect?
-> 9 vragen van het communicatiemodel
Verschillen en gelijkenissen tussen talen en taalvariëteiten
-> Standaardtaal, dialect, … (ook ‘taalsysteem’ en ‘taalgedrag’)
VOORBEELDEN
1. Taalsysteem: Onomatopee = ik verzin en maak een taal, een klanknabootsing
3