lOMoARcPSD|3065510
Cytologie samenvatting
Cytologie en histologie (Universiteit Gent)
StuDocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit
Gedownload door louise Van de Velde ()
, lOMoARcPSD|3065510
CYTOLOGIE EN
HISTOLOGIE
DEEL 1: CYTOLOGIE
2016 - 2017
INLEIDING
1. CELAFMETINGEN
= microscopische afmetingen of zeer groot (bv.: eicellen van
ovipare (eierleggende) dieren. Deze grote is dan te danken aan
het opstapelen van reservestoffen.
Grootte van cel tijdens evolutie:
= beperkt gebleven
Functioneren van cel hangt af van de verhouding
oppervlakte/volume. Als een cel in grootte toeneemt, stijgt
het volume sterker dan het oppervlak.
De mate waarin de kern als controlecentrum de rest van de
cel kan dirigeren. Zodra een cel in grootte toeneemt, komen
steeds meer onderdelen verder van het controlecentrum af
te liggen, hierdoor wordt de coördinatie moeilijker.
Hoe minder actief de cel is (hoe lager het metabolisme dus
is), hoe groter de afmetingen.
2. CELVORM
Vrije cellen
Gedownload door louise Van de Velde ()
, lOMoARcPSD|3065510
Wisselend:
Bij sommige vrije cellen (bv.: witte bloedcellen) is de vorm zeer
veranderlijk en afhankelijk van talrijke externe factoren. Om
bijvoorbeeld door kleine openingen te kunnen passeren.
Constant:
Bij sommige vrije cellen (bv.: zaadcellen) is hun vorm constant.
Zaadcellen hebben dan bijvoorbeeld een staart (flagel) om hun
bewegelijkheid te realiseren.
Vaste cellen
Weinig veranderlijk:
De celvorm bij vaste cellen wordt voornamelijk bepaald door de
functionele differentiatie en door de invloed van de omgevende
cellen. Zo hebben bijvoorbeeld epitheelcellen, bindweefselcellen
en spiercellen een totaal andere vorm.
3. CELBOUW
= 3 grote gebieden:
De celmembraan
Het cytoplasma, met zijn verschillende celorganellen
De kern
CELMEMBRAAN
1. STRUCTUUR
= oplossing van georiënteerde lipiden en globulaire eiwitten
LIPIDEN
Fosfolipiden, zoals fosfatidycholine en fosfatidylethanolamine
Gedownload door louise Van de Velde ()
, lOMoARcPSD|3065510
Vormen een dubbele laag
De fosfaatgroep:
Polair-hydrofiel
Richt zich naar het
waterigmilieu, is dus
negatief en richt zich dus
naar de positieve H+
De vetzuurketens:
Apolair-hydrofoob
Richt zich naar het
midden van de
membraan
EIWITTEN
Niet enkel op het oppervlak
Geen continue lagen
Volgens mozaïek patroon verdeeld
Twee soorten eiwitten
o Integrale eiwitten, overspannen de membraan
o Perifere proteïnen, enkel aan buiten- of binnenzijde
Functies:
Structureel als bouwelement in het geheel
Transportproteïnen (carriers) die het transport van
specifieke moleculen doorheen de celmembraan mogelijk
maken tegen een elektronische gradiënt.
Ionenkanalen om potentialen in stand te houden
Pompen om actief ionen door membraan te transporteren
Gedownload door louise Van de Velde ()
Cytologie samenvatting
Cytologie en histologie (Universiteit Gent)
StuDocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit
Gedownload door louise Van de Velde ()
, lOMoARcPSD|3065510
CYTOLOGIE EN
HISTOLOGIE
DEEL 1: CYTOLOGIE
2016 - 2017
INLEIDING
1. CELAFMETINGEN
= microscopische afmetingen of zeer groot (bv.: eicellen van
ovipare (eierleggende) dieren. Deze grote is dan te danken aan
het opstapelen van reservestoffen.
Grootte van cel tijdens evolutie:
= beperkt gebleven
Functioneren van cel hangt af van de verhouding
oppervlakte/volume. Als een cel in grootte toeneemt, stijgt
het volume sterker dan het oppervlak.
De mate waarin de kern als controlecentrum de rest van de
cel kan dirigeren. Zodra een cel in grootte toeneemt, komen
steeds meer onderdelen verder van het controlecentrum af
te liggen, hierdoor wordt de coördinatie moeilijker.
Hoe minder actief de cel is (hoe lager het metabolisme dus
is), hoe groter de afmetingen.
2. CELVORM
Vrije cellen
Gedownload door louise Van de Velde ()
, lOMoARcPSD|3065510
Wisselend:
Bij sommige vrije cellen (bv.: witte bloedcellen) is de vorm zeer
veranderlijk en afhankelijk van talrijke externe factoren. Om
bijvoorbeeld door kleine openingen te kunnen passeren.
Constant:
Bij sommige vrije cellen (bv.: zaadcellen) is hun vorm constant.
Zaadcellen hebben dan bijvoorbeeld een staart (flagel) om hun
bewegelijkheid te realiseren.
Vaste cellen
Weinig veranderlijk:
De celvorm bij vaste cellen wordt voornamelijk bepaald door de
functionele differentiatie en door de invloed van de omgevende
cellen. Zo hebben bijvoorbeeld epitheelcellen, bindweefselcellen
en spiercellen een totaal andere vorm.
3. CELBOUW
= 3 grote gebieden:
De celmembraan
Het cytoplasma, met zijn verschillende celorganellen
De kern
CELMEMBRAAN
1. STRUCTUUR
= oplossing van georiënteerde lipiden en globulaire eiwitten
LIPIDEN
Fosfolipiden, zoals fosfatidycholine en fosfatidylethanolamine
Gedownload door louise Van de Velde ()
, lOMoARcPSD|3065510
Vormen een dubbele laag
De fosfaatgroep:
Polair-hydrofiel
Richt zich naar het
waterigmilieu, is dus
negatief en richt zich dus
naar de positieve H+
De vetzuurketens:
Apolair-hydrofoob
Richt zich naar het
midden van de
membraan
EIWITTEN
Niet enkel op het oppervlak
Geen continue lagen
Volgens mozaïek patroon verdeeld
Twee soorten eiwitten
o Integrale eiwitten, overspannen de membraan
o Perifere proteïnen, enkel aan buiten- of binnenzijde
Functies:
Structureel als bouwelement in het geheel
Transportproteïnen (carriers) die het transport van
specifieke moleculen doorheen de celmembraan mogelijk
maken tegen een elektronische gradiënt.
Ionenkanalen om potentialen in stand te houden
Pompen om actief ionen door membraan te transporteren
Gedownload door louise Van de Velde ()
