5 protozoa
5.1 inleiding en diagnose
°morfologie: -eencellige eukaryoten
-kolonievormend, weinig of geen celdifferentiatie
-1 of meer kernen per cel
-meestel geen endo- of exoskelet, maar soms beschermend schaaltje
°fysiologie: -functies uitgevoerd door organellen
-verschillende soorten voeding, soms fotosynthese
°voortbeweging: -flagellen, cilia, pseudopodia, cytoplasmatische stroming
°voortplanting: -asexueel door splitsing
-seksueel door kernversmelting binnen individu, tussen individuen of gameten
°ontwikkeling: -geen embryonale ontwikkeling
°habitat: -vrijlevend (marien, zoetwater, vochtige grond) of endoparasitair
°grootte: -microscopisch klein (5-250 µm), soms enkele cm’s
°diversiteit: ongeveer 31.000 soorten
5.2 bouwplan
5.2.1 de morfologie van de protozoöncel
°kloppende vacuole: -onder plasmamembraan
-diastole (graduele toename in volume) en systole (snel uitstoten van stoffen)
-osmoregulatie: op peil houden water/stoffen (marien: zout à hypotonisch)
°kern: soms meer dan 1, meestal diploïd
°celomhulling en steunstructuren: -proteïnevezels of skeletstaafjes van kiezelachtig materiaal
-schaaltje (omhulling sluit organisme nauw in) of lorica (losser)
5.2.2 voedselopname
°fagotroof: -macrofaag: actief opzoeken en vangen van voedsel (vorming van pseudopodia)
-microfaag: actief filteren van voedsel (‘vistechniek’)
°osmotroof: opnemen van voedselpartikels zonder fagocytose
°2 soorten voedselvacuolen: fagocytotische en pinocytotische
5.3 voortplanting en ontwikkeling
5.3.1 celdeling (aseksueel)
°volgt meestal kort op kerndeling
°tweedeling: volgens de lengteas of dwars van spoelfiguren (egaal of inegaal)
°veeldelingen: moedercel deelt op in dochtercellen (vooraf gegaan door kernvermeerdering)
°knopvorming: inegale klieving en moedercel sessiel (dochtercel = zwerfcel: verspreiding soort)
5.3.2 bevruchting en seksualiteit
1) gamontcel wordt gevormd
2) gametogonie: gamont vormt om tot gameet
3) bevruchting: -gametogamie: vrijzwemmende gameten versmelten
-autogamie: gameten van zelfde gamont versmelten
-gamontogamie: eerst versmelten van gamonten dan van gameetkernen
*isogamontie: gamonten even groot
*anisogamontie: micro- en macro-gamonten
5.4 belangrijke recente groepen (pragmatische indeling)
5.4.1 superclassis flagellata (mastigophora)
°flagellen tijdens sommige levensstadia anders gelei-omhulling (kunnen aan elkaar kleven)
°voortplanting door lengtedeling à symmetrie
,°levenswijze: -autotroof: bevatten plastiden, groen, geel of bruin gekleurd, soms chloroplast
-heterotroof: sommige parasitair
°trypanosoma: -endoparasitair, polyforme levenscyclus (geflagelleerde en niet-geflagelleerde stadia)
-1 flagel ontspringt uit kinetosoom (basaalkorrel) geassocieerd met kinetoplast (schijf)
-extracellulaire bloedparasiet overgedragen via vectoren (tussengastheren)
-manieren overdragen: *inoculatie (salivaria): >ontwikkeling in speekselklier
>parasieten achtergelaten met speeksel
*contaminatie (stercoraria): >ontwikkeling in einddarm
>parasieten achter met feces
(in vector door krabben)
*mechanische overdracht: >geen ontwikkeling in vector
>blijven in steeksnuit
°parasieten ontstaan door evolutie, door toevallige bezoekers
homoxene parasieten: parasieten met 1 gastheer (<->heteroxene parasieten (stercoraria, salivaria,..))
5.4.2 superclassis rhizopoda (sarcodina)
°geen cilia of flagellen, wel pseudopodia
°locomotorische lichaamsuitstulpingen voor voedselopname
°vorm kan variabel zijn want ze hebben geen harde pellicula (soms wel schaaltjes)
°heterotroof en vrijlevend of parasitair
voedselvacuole: waterdruppeltjes met plasmamembraan: voedsel en verteringsprocessen
°entamoeba histolytica: -meest gevaarlijke amoeba: veroorzaakt amoebische dysenterie(darm, lever)
-2 levensstadia: *trofozoïet: >actieve stadium (voedend actief)
>in darmwand, binnen door oplossen epitheel
>vegetatieve cel die binair deelt
>niet infecteus (kunnen niet door maag)
>ander orgaan àsecundaire amoebiasis à†
*cyste: >passief: overleven buiten gastheer
>geproduceerd door trofozoïet
>dikke wand (tegen zuur darm), veel glycogeen
>via uitwerpselen in water/voedsel of vliegen
5.4.3 superclassis sporozoa
°allemaal endoparasitair, sterke adaptatie aan gastheer (kunnen niet zonder)(overdracht via vector)
°levensfase bevat sporen met besmettelijke sporozieten
°verplichte generatiewisseling (metagenese): afwisseling van ongeslachtelijke en geslachtelijke fase
°3 fases (eerst invasie gastheer):
-schizogonie (merogonie): sporozoiet à trofozoiet à veeldeling à merozoiet à gamont/gametocyt
-gametogonie: *macrogametocyt à macrogameet, microgametocyt (veeldeling) à microgameet
*na bevruchting zygote
-sporogonie: veeldeling à zygote wordt oöcyst met sporozoieten (à sporocyst)
°plasmodium vivax: -verwekt malaria (infectieziekte), overgedragen door anopheles mug
-cyclus: schizogonie: deel in de mens, sporogonie: deel in de mug
*schizogonie: >na bijten via speeksel sporozieten in bloedbaan à levercellen
>sporoziet groeit à schizont (amoeboïde vorm)
>levercel barst = merozoieten vrij (in levercel à schizont)
>merozoieten in rode bloedcellen = start erytrocytaire cyclus
>merozoiet à trofozoiet à amoeboïde, elke kern = merozoiet
>bepaalde merozoieten à geslachtelijk (micro en macrogametocyten)
*sporogonie: >mug neemt bloed op met micro en macrogametocyten
>macrogametocyt à macrogameet, microgametocyt à microgameet
>macrogameten bevrucht door micro, zygote à oökinete à oöcyste
>dochterkernen vormen sporozieten (vrij door barsten sporocyste)
, >sporozieten hopen op in speekselklieren
5.4.4 superclassis ciliata (ciliophora)
°fundamentele kenmerken:
-stadium met cilia
-infraciliatuur: structuur van kinetosomen en kinetodesmata
-celdeling dwars op lichaamsas à 2 identieke dochtercellen
-2 soorten kernen: *macronucleus: somatisch, enkelvoudig, groot
*micronucleus: generatief
-ongeslachtelijke vermenigvuldiging en geslachtelijke conjugatie
-heterotroof en meestal vrijlevend
°paramecium caudatum:
-pantoffeldiertje bedekt met cilia
-pellicula verstevigd door dwarse en longitudinale richels (veldjes)
-elk veldje heeft inzakking: cilium ontspringt uit basaalkoreel
-trichocysten: kleine spoelvormige organellen loodrecht op pellicula
-conjugatie:*2 partners met mondzijde naar elkaar à cytoplasmabrug
*micronucleus deelt meïotisch, dan mitotisch à 2 pronuclei
*mannelijke pronuclei versmelt met vrouwelijkeàdiploïde kern
*2 vegetatieve delingen: micronucleus deelt, macro niet
*elke dochtercel bevat 1 micro en 1 macronucleus
6 Phylum Porifera (spons) (Regnum Animalia)
6.1 inleiding en diagnose
°morfologie: -multicellulair, maar geen echte weefsels of organen
-assymetrisch of met radiale symmetrie, water in beweging door choanocyten
-talrijke ostia (water in lichaam), 1 of enkele oscula (water uit lichaam)
-endoskelet van spongine (eiwitrijke vezels) en/of spicula (minerale)
°fysiologie: -functies uitgevoerd door individuele, niet-gecoördineerde cellen, osmoregulatie door kloppende vacuoles
°voortbeweging: -adulten sessiel, larven zwemmen met flagellen
°voortplanting: -sexueel (meestal hermafrodiet (tweeslachtig)), aseksueel door knopvorming
°ontwikkeling: -embryo zonder kiemlagen, indirecte ontwikkeling via larvestadium
°habitat: -vrijlevend (marien), wereldwijd
°grootte: -1mm-2m
°diversiteit: -ongeveer 5000 beschreven soorten
6.2 bouwplan
6.2.1 celtypes
°opgebouwd uit aggregaat van cellen met zelfde genotype langs buitenkant en kanalen
°epitheel centrale holte, opend via osculum
°lagen met verschillende functies: -buitenlaag: *pinacocyten: polygonaal, contractiel, plaatvormig
*porocyten: doorboorde cellen (verbinding buiten)
-mesoglea: *geleiachtig, spicula (kiezelzuurelementjes)
*scleroblasten: vormen spiculae
*amoebocyten: verteren voedsel intracellulair
*archaeocyten: ongedifferentieerde cellen
*myocyten: contractiele cellen, vaak rond osculum
-binnenlaag: *choanocyten: kraagcellen
6.2.2 organisatietypes
°ascon-type: -radiaalsymmetrisch, vaasvormig dun lichaam doorboord met poriën (prosopylae)
-omsluit centrale lichaamsholte (spongocoel), langs boven osculum (opening)
-holte afgelijnd met choanocyten die waterstroming genereren
, °sycon-type 1: -vingervormige uitstulpingen die met interne ostia met spongoecel verbonden zijn
°sycon-type 2: uitstulpingen verbonden à incurrente kanalen naar buiten open via dermale ostia
°leucon-type: -meest complexe type: uitstulpingen hebben zelf ook uitstulpingen
6.4 voortplanting en ontwikkeling
6.4.1 seksuele voortplanting
°meestal hermafrodiet: produceren eicellen en spermatozoa (maar niet tegelijk)
°gameten door differentiatie archaecocyten en afwijkende embryogenese
6.4.2 aseksuele voortplanting
°door knopvorming en door vorming en afstoting van amoebocyten-pakketjes
°soms blijvend verbonden met ouder
°bij slechte omstandigheden reductie lichaampjes (bevatten alle celtypes) rond spons of
gemmulae: archaeocyten met reservevoedsel, omgeven door harde wand (overwintering mogelijk)
7 Phylum Cnidaria (coelenterata)(neteldieren)
7.1 inleiding en diagnose
°morfologie: -multicellulair, radiaal symmetrisch, klokvormige medusae of cilindervormige poliepen
-2 dunne lagen rond centrale spijsverteringsholte (septa), hydrostatisch of elastisch skelet, holle zachte tentakels
°fysiologie: -functies uitgevoerd door individuele cellen, diffuus netwerk van zenuwen
-cnidoblasten (netelcellen) voor predatie en verdediging, meestal carnivoor
°voortbeweging: -poliepen meestal sessiel, larven zwemmen met cilia, medusae met golfbewegingen
°voortplanting: -generatiewisseling (sexueel: meestal gescheiden geslachten)(aseksueel door knopvorming of deling)
°ontwikkeling: -embryo zonder kiemlagen, indirecte ontwikkeling via gecilieerde planulalarve
°habitat: -vrijlevend (marien), wereldwijd
°grootte: -1mm-70m
°diversiteit: -ongeveer 9000 beschreven soorten
7.2 bouwplan
°3 lagen: epidermis, mesoglea en gastrodermis
°echte weefsels, centrale holte, tentakels
°onvolledig spijsverteringskanaal (mond, geen anus)
°extracellulair voedsel verteerd in gastrovasculaire holte
°epidermis:
-myo-epitheliale cellen: cellen met spierfibrillen, verkorten poliep bij contractie
-cnidioblasten: netelcellen
-interstitiële cellen: embryonale reserve
-kliercellen: gevuld met mucuskorrels
°gastodermis: zelfde als epidermis
°zelfde bouwplan voor poliep en medusa
°poliep: -enkelvoudig, cilindrisch lichaam
-kolonie door knopvorming
°meduse:
-marginale inkepingen: insoeringen umbrellawand
-tentakels, orale armen (mondarmen), mond
-maagsteel (manubrium): voortzetting mond, gevolgd door maag
-gastrale zakken, gastrale filamenten (nematocysten)
-ringkanaal: hierin monden radiale kanalen uit
-gonaden: op bodem gastrale zakken
-subgenitale blindzak: respiratorische functie
°cnidoblasten(netelcellen): -vooral op tentakels, produceren nematocyst (netelkapsel)
5.1 inleiding en diagnose
°morfologie: -eencellige eukaryoten
-kolonievormend, weinig of geen celdifferentiatie
-1 of meer kernen per cel
-meestel geen endo- of exoskelet, maar soms beschermend schaaltje
°fysiologie: -functies uitgevoerd door organellen
-verschillende soorten voeding, soms fotosynthese
°voortbeweging: -flagellen, cilia, pseudopodia, cytoplasmatische stroming
°voortplanting: -asexueel door splitsing
-seksueel door kernversmelting binnen individu, tussen individuen of gameten
°ontwikkeling: -geen embryonale ontwikkeling
°habitat: -vrijlevend (marien, zoetwater, vochtige grond) of endoparasitair
°grootte: -microscopisch klein (5-250 µm), soms enkele cm’s
°diversiteit: ongeveer 31.000 soorten
5.2 bouwplan
5.2.1 de morfologie van de protozoöncel
°kloppende vacuole: -onder plasmamembraan
-diastole (graduele toename in volume) en systole (snel uitstoten van stoffen)
-osmoregulatie: op peil houden water/stoffen (marien: zout à hypotonisch)
°kern: soms meer dan 1, meestal diploïd
°celomhulling en steunstructuren: -proteïnevezels of skeletstaafjes van kiezelachtig materiaal
-schaaltje (omhulling sluit organisme nauw in) of lorica (losser)
5.2.2 voedselopname
°fagotroof: -macrofaag: actief opzoeken en vangen van voedsel (vorming van pseudopodia)
-microfaag: actief filteren van voedsel (‘vistechniek’)
°osmotroof: opnemen van voedselpartikels zonder fagocytose
°2 soorten voedselvacuolen: fagocytotische en pinocytotische
5.3 voortplanting en ontwikkeling
5.3.1 celdeling (aseksueel)
°volgt meestal kort op kerndeling
°tweedeling: volgens de lengteas of dwars van spoelfiguren (egaal of inegaal)
°veeldelingen: moedercel deelt op in dochtercellen (vooraf gegaan door kernvermeerdering)
°knopvorming: inegale klieving en moedercel sessiel (dochtercel = zwerfcel: verspreiding soort)
5.3.2 bevruchting en seksualiteit
1) gamontcel wordt gevormd
2) gametogonie: gamont vormt om tot gameet
3) bevruchting: -gametogamie: vrijzwemmende gameten versmelten
-autogamie: gameten van zelfde gamont versmelten
-gamontogamie: eerst versmelten van gamonten dan van gameetkernen
*isogamontie: gamonten even groot
*anisogamontie: micro- en macro-gamonten
5.4 belangrijke recente groepen (pragmatische indeling)
5.4.1 superclassis flagellata (mastigophora)
°flagellen tijdens sommige levensstadia anders gelei-omhulling (kunnen aan elkaar kleven)
°voortplanting door lengtedeling à symmetrie
,°levenswijze: -autotroof: bevatten plastiden, groen, geel of bruin gekleurd, soms chloroplast
-heterotroof: sommige parasitair
°trypanosoma: -endoparasitair, polyforme levenscyclus (geflagelleerde en niet-geflagelleerde stadia)
-1 flagel ontspringt uit kinetosoom (basaalkorrel) geassocieerd met kinetoplast (schijf)
-extracellulaire bloedparasiet overgedragen via vectoren (tussengastheren)
-manieren overdragen: *inoculatie (salivaria): >ontwikkeling in speekselklier
>parasieten achtergelaten met speeksel
*contaminatie (stercoraria): >ontwikkeling in einddarm
>parasieten achter met feces
(in vector door krabben)
*mechanische overdracht: >geen ontwikkeling in vector
>blijven in steeksnuit
°parasieten ontstaan door evolutie, door toevallige bezoekers
homoxene parasieten: parasieten met 1 gastheer (<->heteroxene parasieten (stercoraria, salivaria,..))
5.4.2 superclassis rhizopoda (sarcodina)
°geen cilia of flagellen, wel pseudopodia
°locomotorische lichaamsuitstulpingen voor voedselopname
°vorm kan variabel zijn want ze hebben geen harde pellicula (soms wel schaaltjes)
°heterotroof en vrijlevend of parasitair
voedselvacuole: waterdruppeltjes met plasmamembraan: voedsel en verteringsprocessen
°entamoeba histolytica: -meest gevaarlijke amoeba: veroorzaakt amoebische dysenterie(darm, lever)
-2 levensstadia: *trofozoïet: >actieve stadium (voedend actief)
>in darmwand, binnen door oplossen epitheel
>vegetatieve cel die binair deelt
>niet infecteus (kunnen niet door maag)
>ander orgaan àsecundaire amoebiasis à†
*cyste: >passief: overleven buiten gastheer
>geproduceerd door trofozoïet
>dikke wand (tegen zuur darm), veel glycogeen
>via uitwerpselen in water/voedsel of vliegen
5.4.3 superclassis sporozoa
°allemaal endoparasitair, sterke adaptatie aan gastheer (kunnen niet zonder)(overdracht via vector)
°levensfase bevat sporen met besmettelijke sporozieten
°verplichte generatiewisseling (metagenese): afwisseling van ongeslachtelijke en geslachtelijke fase
°3 fases (eerst invasie gastheer):
-schizogonie (merogonie): sporozoiet à trofozoiet à veeldeling à merozoiet à gamont/gametocyt
-gametogonie: *macrogametocyt à macrogameet, microgametocyt (veeldeling) à microgameet
*na bevruchting zygote
-sporogonie: veeldeling à zygote wordt oöcyst met sporozoieten (à sporocyst)
°plasmodium vivax: -verwekt malaria (infectieziekte), overgedragen door anopheles mug
-cyclus: schizogonie: deel in de mens, sporogonie: deel in de mug
*schizogonie: >na bijten via speeksel sporozieten in bloedbaan à levercellen
>sporoziet groeit à schizont (amoeboïde vorm)
>levercel barst = merozoieten vrij (in levercel à schizont)
>merozoieten in rode bloedcellen = start erytrocytaire cyclus
>merozoiet à trofozoiet à amoeboïde, elke kern = merozoiet
>bepaalde merozoieten à geslachtelijk (micro en macrogametocyten)
*sporogonie: >mug neemt bloed op met micro en macrogametocyten
>macrogametocyt à macrogameet, microgametocyt à microgameet
>macrogameten bevrucht door micro, zygote à oökinete à oöcyste
>dochterkernen vormen sporozieten (vrij door barsten sporocyste)
, >sporozieten hopen op in speekselklieren
5.4.4 superclassis ciliata (ciliophora)
°fundamentele kenmerken:
-stadium met cilia
-infraciliatuur: structuur van kinetosomen en kinetodesmata
-celdeling dwars op lichaamsas à 2 identieke dochtercellen
-2 soorten kernen: *macronucleus: somatisch, enkelvoudig, groot
*micronucleus: generatief
-ongeslachtelijke vermenigvuldiging en geslachtelijke conjugatie
-heterotroof en meestal vrijlevend
°paramecium caudatum:
-pantoffeldiertje bedekt met cilia
-pellicula verstevigd door dwarse en longitudinale richels (veldjes)
-elk veldje heeft inzakking: cilium ontspringt uit basaalkoreel
-trichocysten: kleine spoelvormige organellen loodrecht op pellicula
-conjugatie:*2 partners met mondzijde naar elkaar à cytoplasmabrug
*micronucleus deelt meïotisch, dan mitotisch à 2 pronuclei
*mannelijke pronuclei versmelt met vrouwelijkeàdiploïde kern
*2 vegetatieve delingen: micronucleus deelt, macro niet
*elke dochtercel bevat 1 micro en 1 macronucleus
6 Phylum Porifera (spons) (Regnum Animalia)
6.1 inleiding en diagnose
°morfologie: -multicellulair, maar geen echte weefsels of organen
-assymetrisch of met radiale symmetrie, water in beweging door choanocyten
-talrijke ostia (water in lichaam), 1 of enkele oscula (water uit lichaam)
-endoskelet van spongine (eiwitrijke vezels) en/of spicula (minerale)
°fysiologie: -functies uitgevoerd door individuele, niet-gecoördineerde cellen, osmoregulatie door kloppende vacuoles
°voortbeweging: -adulten sessiel, larven zwemmen met flagellen
°voortplanting: -sexueel (meestal hermafrodiet (tweeslachtig)), aseksueel door knopvorming
°ontwikkeling: -embryo zonder kiemlagen, indirecte ontwikkeling via larvestadium
°habitat: -vrijlevend (marien), wereldwijd
°grootte: -1mm-2m
°diversiteit: -ongeveer 5000 beschreven soorten
6.2 bouwplan
6.2.1 celtypes
°opgebouwd uit aggregaat van cellen met zelfde genotype langs buitenkant en kanalen
°epitheel centrale holte, opend via osculum
°lagen met verschillende functies: -buitenlaag: *pinacocyten: polygonaal, contractiel, plaatvormig
*porocyten: doorboorde cellen (verbinding buiten)
-mesoglea: *geleiachtig, spicula (kiezelzuurelementjes)
*scleroblasten: vormen spiculae
*amoebocyten: verteren voedsel intracellulair
*archaeocyten: ongedifferentieerde cellen
*myocyten: contractiele cellen, vaak rond osculum
-binnenlaag: *choanocyten: kraagcellen
6.2.2 organisatietypes
°ascon-type: -radiaalsymmetrisch, vaasvormig dun lichaam doorboord met poriën (prosopylae)
-omsluit centrale lichaamsholte (spongocoel), langs boven osculum (opening)
-holte afgelijnd met choanocyten die waterstroming genereren
, °sycon-type 1: -vingervormige uitstulpingen die met interne ostia met spongoecel verbonden zijn
°sycon-type 2: uitstulpingen verbonden à incurrente kanalen naar buiten open via dermale ostia
°leucon-type: -meest complexe type: uitstulpingen hebben zelf ook uitstulpingen
6.4 voortplanting en ontwikkeling
6.4.1 seksuele voortplanting
°meestal hermafrodiet: produceren eicellen en spermatozoa (maar niet tegelijk)
°gameten door differentiatie archaecocyten en afwijkende embryogenese
6.4.2 aseksuele voortplanting
°door knopvorming en door vorming en afstoting van amoebocyten-pakketjes
°soms blijvend verbonden met ouder
°bij slechte omstandigheden reductie lichaampjes (bevatten alle celtypes) rond spons of
gemmulae: archaeocyten met reservevoedsel, omgeven door harde wand (overwintering mogelijk)
7 Phylum Cnidaria (coelenterata)(neteldieren)
7.1 inleiding en diagnose
°morfologie: -multicellulair, radiaal symmetrisch, klokvormige medusae of cilindervormige poliepen
-2 dunne lagen rond centrale spijsverteringsholte (septa), hydrostatisch of elastisch skelet, holle zachte tentakels
°fysiologie: -functies uitgevoerd door individuele cellen, diffuus netwerk van zenuwen
-cnidoblasten (netelcellen) voor predatie en verdediging, meestal carnivoor
°voortbeweging: -poliepen meestal sessiel, larven zwemmen met cilia, medusae met golfbewegingen
°voortplanting: -generatiewisseling (sexueel: meestal gescheiden geslachten)(aseksueel door knopvorming of deling)
°ontwikkeling: -embryo zonder kiemlagen, indirecte ontwikkeling via gecilieerde planulalarve
°habitat: -vrijlevend (marien), wereldwijd
°grootte: -1mm-70m
°diversiteit: -ongeveer 9000 beschreven soorten
7.2 bouwplan
°3 lagen: epidermis, mesoglea en gastrodermis
°echte weefsels, centrale holte, tentakels
°onvolledig spijsverteringskanaal (mond, geen anus)
°extracellulair voedsel verteerd in gastrovasculaire holte
°epidermis:
-myo-epitheliale cellen: cellen met spierfibrillen, verkorten poliep bij contractie
-cnidioblasten: netelcellen
-interstitiële cellen: embryonale reserve
-kliercellen: gevuld met mucuskorrels
°gastodermis: zelfde als epidermis
°zelfde bouwplan voor poliep en medusa
°poliep: -enkelvoudig, cilindrisch lichaam
-kolonie door knopvorming
°meduse:
-marginale inkepingen: insoeringen umbrellawand
-tentakels, orale armen (mondarmen), mond
-maagsteel (manubrium): voortzetting mond, gevolgd door maag
-gastrale zakken, gastrale filamenten (nematocysten)
-ringkanaal: hierin monden radiale kanalen uit
-gonaden: op bodem gastrale zakken
-subgenitale blindzak: respiratorische functie
°cnidoblasten(netelcellen): -vooral op tentakels, produceren nematocyst (netelkapsel)