1. De consumenten
1.1 De keuze van optimale goederencombinatie
(= evenwicht van de consument)
Betekent voor de consument: Met een beperkt inkomen kiezen uit verschillende goederen tegen
verschillende prijzen
Keuzeprobleem = maximale behoeftebevrediging = streven naar het hoogste nut (voldoening)
Dus: zoeken naar de optimale goederencombinatie
Deze optimale keuze van de consument wordt bepaald door:
→ Niet economische factoren = de voorkeuren/ preferenties
→ Economische factoren = de prijzen v/d goederen en het inkomen (budget)
1.1.1 De preferenties
De preferenties van consumenten zijn volkomen subjectief en afhankelijk van de eigen
individuele voorkeur en is bepaald door:
1. Sociologische factoren (bevolkingsgroep) = gezinssituatie, sociale klasse, godsdienst,
woonplaats, nationaliteit
2. Psychologische factoren (persoon) = persoonlijkheid, levensstijl, attitude
o Bandwagoneffect = als iedereen rondom jou een Iphone heeft of North Face jassen
draagt, wil jij dit waarschijnlijk ook
o Snobeffect = als iedereen een North Face jas draagt wil jij een jas uit de kringloop (je
wilt het tegenovergestelde wat de rest doet)
De preferenties kunnen doorheen te tijd veranderen door vb reclame, seizoenen, ouder worden
of corona. Maar wat NIET veranderd = streven naar de maximale behoeftenbevrediging
De ervaringsregel: De eerste wet van Gossen = de wet van het dalend grensnut
= Naarmate men meer eenheden van een goed verbruikt, wordt het bijkomend nut v/d extra
eenheden steeds kleiner
*bijkomend nut = grensnut = marginaal nut (synoniemen)
Vb als je zin hebt in frietjes, die eerste frietjes smaken écht, zoveelste meer dat je daarvan gaat
eten, zoveelste kleiner dat dat gaat smaken
De nuttigheid die je aan de eerste paar frietjes kunt koppelen gaat heel groot zijn (geeft heel
grote voldoening), Die volgende frietjes gaan ook nogwel voldoening geven, je honger is al wat
gestilt, maar wat er nu nog bijkomt geeft niet zoo veel voldoening meer als de eerste.
De rest dat erbij komt gaat steeds kleiner en kleiner worden qua voldoening
Naarmate je meer consumeert neemt het totaal nut toe, maar het bijkomend nut daalt,…
Q = hoeveelheid (dat je verbruikt, koopt)
1
,Als Q stijgt dan:
A. totaalnut stijgt en grensnut stijgt
B. Totaalnut stijgt en grensnut daalt
C. Totaalnut daalt en grensnut daalt
D. Totaalnut daalt en grensnut stijgt
Groen = het juiste antwoord
2
,1.1.2 Budget en prijzen
Opstellen van de budgetlijn
Veronderstellingen: om het eenvoudig te houden
→ Het gehele inkomen wordt besteed
→ De consument spaart niet
→ Het inkomen is het beschikbare budget
→ De consumptie bestaat slechts uit 2 goederen
Y = het inkomen/budget
Q = hoeveel we kopen
P = de prijs
In dit geval gaan we geld uitgeven aan brood en aan melk
Het budget = €150
Het brood kost €3
De melk kost €1
Dus:
Y = 150
Pb = 3
Pm = 1
De eerste combinatie = 150 flessen melk en 0 broden
De tweede combinatie = 10 broden en 120 flessen melk
Derde combinatie = 20 broden en 90 flessen melk
… tot we aan het punt komen dat we alles hebben uitgegeven aan het brood en 0 aan melk
Op de budgetrechte krijgen we nu dus 2 punten: het maximum dat we kunnen uitgeven aan
brood en het maximum dat we kunnen uitgeven aan melk (150 euro aan melk en 50 euro aan
brood)
hoe kan je dit ook berekenen? 150: 3 = 50 en 150 : 1 = 150
we verbinden deze 2 punten en dan krijgen we een budgetrechte
: geeft alle mogelijkheden weer tussen brood en melk
Voorbeeld van een budgetrechte:
→ Het oranje vlak = alle haalbare
combinaties die binnen het budget vallen
Stel in ons voorbeeld: we geven €60 uit aan
melk en je wilt ook nog 40 broden
= niet mogelijk want 150 – 60 = 90
Met 90 euro kunnen we nog maar max 30
broden kopen (90 : 3 want het is 3 euro per
brood)
Als hetgeen dat je wilt uitgeven binnen het oranje vlak valt: is de formule een ‘groter dan’ (>)
Als hetgeen dat je wilt uitgeven niet binnen het oranje vlak valt = de formule een ‘kleiner dan’
(<)
Pb x Qb + Pm x Qm
3
, = budgetrechte (Y < of > Pb x Qb + Pm x Qm) 3 x 50 = 150 + 1 x 150 = 150
Wat nu als het inkomen veranderd? : gevolgen van inkomensverandering
Stel het budget wordt nu 120 euro ipv 150 euro
→ Opnieuw de snijpunten berekenen
→ Gevolg = evenwijdige verschuiving van de budgetlijn
!!! verschil nominaal inkomen en reële inkomen:
Nominaal = het getal zelf: het inkomen uitgedrukt in euro’s
Reël inkomen = je koopmogelijkheden zijn verminderd of vermeerderd door je nominaal
inkomen (= het inkomen uitgedrukt in koopkracht)
- Indien de budgetlijn evenwijdig naar links verschuift spreken we van een reële afname van
het inkomen = afname koopkracht
- Indien de budgetlijn evenwijdig naar rechts verschuifd spreken we van een reële toename
van het inkomen = toename koopkracht)
Wat als de prijs van een goed veranderd? : gevolgen van prijsveranderingen
Stel het brood kost nu 2 euro ipv 3 euro
→ Opnieuw de snijpunten berekeken
→ Gevolg = een kanteling van de budgetlijn
Je gaat nog altijd evenveel melk kopen maar je gaat meer brood kunnen kopen met je budget
Want het brood is van 3 naar 2 euro gegaan
De koopkracht is hier toegenomen: het reël
inkomen is dus gestegen
Maar het nominaal inkomen is constant gebleven
(ons budget is niet veranderd, is nog steeds 150)
4
1.1 De keuze van optimale goederencombinatie
(= evenwicht van de consument)
Betekent voor de consument: Met een beperkt inkomen kiezen uit verschillende goederen tegen
verschillende prijzen
Keuzeprobleem = maximale behoeftebevrediging = streven naar het hoogste nut (voldoening)
Dus: zoeken naar de optimale goederencombinatie
Deze optimale keuze van de consument wordt bepaald door:
→ Niet economische factoren = de voorkeuren/ preferenties
→ Economische factoren = de prijzen v/d goederen en het inkomen (budget)
1.1.1 De preferenties
De preferenties van consumenten zijn volkomen subjectief en afhankelijk van de eigen
individuele voorkeur en is bepaald door:
1. Sociologische factoren (bevolkingsgroep) = gezinssituatie, sociale klasse, godsdienst,
woonplaats, nationaliteit
2. Psychologische factoren (persoon) = persoonlijkheid, levensstijl, attitude
o Bandwagoneffect = als iedereen rondom jou een Iphone heeft of North Face jassen
draagt, wil jij dit waarschijnlijk ook
o Snobeffect = als iedereen een North Face jas draagt wil jij een jas uit de kringloop (je
wilt het tegenovergestelde wat de rest doet)
De preferenties kunnen doorheen te tijd veranderen door vb reclame, seizoenen, ouder worden
of corona. Maar wat NIET veranderd = streven naar de maximale behoeftenbevrediging
De ervaringsregel: De eerste wet van Gossen = de wet van het dalend grensnut
= Naarmate men meer eenheden van een goed verbruikt, wordt het bijkomend nut v/d extra
eenheden steeds kleiner
*bijkomend nut = grensnut = marginaal nut (synoniemen)
Vb als je zin hebt in frietjes, die eerste frietjes smaken écht, zoveelste meer dat je daarvan gaat
eten, zoveelste kleiner dat dat gaat smaken
De nuttigheid die je aan de eerste paar frietjes kunt koppelen gaat heel groot zijn (geeft heel
grote voldoening), Die volgende frietjes gaan ook nogwel voldoening geven, je honger is al wat
gestilt, maar wat er nu nog bijkomt geeft niet zoo veel voldoening meer als de eerste.
De rest dat erbij komt gaat steeds kleiner en kleiner worden qua voldoening
Naarmate je meer consumeert neemt het totaal nut toe, maar het bijkomend nut daalt,…
Q = hoeveelheid (dat je verbruikt, koopt)
1
,Als Q stijgt dan:
A. totaalnut stijgt en grensnut stijgt
B. Totaalnut stijgt en grensnut daalt
C. Totaalnut daalt en grensnut daalt
D. Totaalnut daalt en grensnut stijgt
Groen = het juiste antwoord
2
,1.1.2 Budget en prijzen
Opstellen van de budgetlijn
Veronderstellingen: om het eenvoudig te houden
→ Het gehele inkomen wordt besteed
→ De consument spaart niet
→ Het inkomen is het beschikbare budget
→ De consumptie bestaat slechts uit 2 goederen
Y = het inkomen/budget
Q = hoeveel we kopen
P = de prijs
In dit geval gaan we geld uitgeven aan brood en aan melk
Het budget = €150
Het brood kost €3
De melk kost €1
Dus:
Y = 150
Pb = 3
Pm = 1
De eerste combinatie = 150 flessen melk en 0 broden
De tweede combinatie = 10 broden en 120 flessen melk
Derde combinatie = 20 broden en 90 flessen melk
… tot we aan het punt komen dat we alles hebben uitgegeven aan het brood en 0 aan melk
Op de budgetrechte krijgen we nu dus 2 punten: het maximum dat we kunnen uitgeven aan
brood en het maximum dat we kunnen uitgeven aan melk (150 euro aan melk en 50 euro aan
brood)
hoe kan je dit ook berekenen? 150: 3 = 50 en 150 : 1 = 150
we verbinden deze 2 punten en dan krijgen we een budgetrechte
: geeft alle mogelijkheden weer tussen brood en melk
Voorbeeld van een budgetrechte:
→ Het oranje vlak = alle haalbare
combinaties die binnen het budget vallen
Stel in ons voorbeeld: we geven €60 uit aan
melk en je wilt ook nog 40 broden
= niet mogelijk want 150 – 60 = 90
Met 90 euro kunnen we nog maar max 30
broden kopen (90 : 3 want het is 3 euro per
brood)
Als hetgeen dat je wilt uitgeven binnen het oranje vlak valt: is de formule een ‘groter dan’ (>)
Als hetgeen dat je wilt uitgeven niet binnen het oranje vlak valt = de formule een ‘kleiner dan’
(<)
Pb x Qb + Pm x Qm
3
, = budgetrechte (Y < of > Pb x Qb + Pm x Qm) 3 x 50 = 150 + 1 x 150 = 150
Wat nu als het inkomen veranderd? : gevolgen van inkomensverandering
Stel het budget wordt nu 120 euro ipv 150 euro
→ Opnieuw de snijpunten berekenen
→ Gevolg = evenwijdige verschuiving van de budgetlijn
!!! verschil nominaal inkomen en reële inkomen:
Nominaal = het getal zelf: het inkomen uitgedrukt in euro’s
Reël inkomen = je koopmogelijkheden zijn verminderd of vermeerderd door je nominaal
inkomen (= het inkomen uitgedrukt in koopkracht)
- Indien de budgetlijn evenwijdig naar links verschuift spreken we van een reële afname van
het inkomen = afname koopkracht
- Indien de budgetlijn evenwijdig naar rechts verschuifd spreken we van een reële toename
van het inkomen = toename koopkracht)
Wat als de prijs van een goed veranderd? : gevolgen van prijsveranderingen
Stel het brood kost nu 2 euro ipv 3 euro
→ Opnieuw de snijpunten berekeken
→ Gevolg = een kanteling van de budgetlijn
Je gaat nog altijd evenveel melk kopen maar je gaat meer brood kunnen kopen met je budget
Want het brood is van 3 naar 2 euro gegaan
De koopkracht is hier toegenomen: het reël
inkomen is dus gestegen
Maar het nominaal inkomen is constant gebleven
(ons budget is niet veranderd, is nog steeds 150)
4