Inleiding: ethiek en scepticisme
Ethiek (= praktische wijsbegeerte): hoe moeten we handelen (=> domein van
morele principes)
1) toegepaste ethiek: hoe onze ethische intuïties moeten worden toegepast op
prakrijken die gevoelig liggen (abortus, euthanasie, stamcelonderzoek..)
2) normatieve ethiek: menselijk handelen in het algemeen, sommige
gedragsnormen zijn
vastgelegd in wetten.
Sociale ethiek: de studie van de basisideeën die onze maatschappelijke
structuren schragen
Individuele ethiek: studie van normen en ideeën waarnaar we ons richten
in ons individuele leven (wat (niet) mag, morele verantwoordelijkheid,
gelukkige leven)
3) Meta-ethiek: studie van de aard en de precieze aard en natuur van morele
concepten en morele oordelen
Theoretische wijsbegeerte: vraag naar het zijn, naar de werkelijkheid zoals ze is
Filosofie:
- kritisch -> er is geen plaats voor autoritaire argumenten, enkel akkoord met
argumenten die rationeel verklaard kunnen worden
- pas nadenken als er problemen zijn
1. Historische achtergrond
mythes:
- niet-westerse, traditionele samenlevingen = mythische samenlevingen
- in verhalende vorm betekenis en zin geven aan de grondfenomenen van het
bestaan
- geven antwoord op:
Wie zijn wij? -> geeft de mens een zelfbeeld en wat het betekent mens te
zijn
De aard van de werkelijkheid -> het goddelijke speelt hierin een
belangrijke rol
Hoe we moeten leven -> normen en voorschriften voor het dagelijks leven
(hoe dieren slachten, wie mag huwen met wie, wie welke status heeft..)
- stabiliseren de samenleving omdat ze normen voor het menselijk gedrag
vastleggen
- wanneer de wereld ‘gedemythologiseerd’ raakt dat er discussie kan ontstaan
over de fundering van sociale normen
Oude Grieken:
soms geconfronteerd met ‘ethisch vacuüm’: de natuurlijke overtuigingskracht
van overgeleverde normen verzwakt, zonder dat er meteen nieuwe normen voor
handen zijn
oorzaken:
1) nieuwe houding ten aanzien van de natuurlijke werkelijkheid: vragen over de
aard van de natuur, mythische verklaringen kritisch ondervragen
1
,2) ontstaan democratie: werking van macht werd zichtbaar, waardoor het
duidelijk wordt dat beslissingen die het leven bepalen niet uit het niets ontstaan
3) toename van contracten met niet-Griekse volkeren: er komen nieuwe
manieren van denken binnen
=> pas wanneer ethisch vacuüm ontstaat zal de vraag naar sociale normen
gesteld worden
=> zoektocht naar nieuwe filosofische principes zal ontstaan
2. Socrates en het ethisch scepticisme
Sofisten:
- staan sceptisch tegenover traditionele zekerheden en alles is een kwestie van
opinie
- geen objectieve, universele zekerheid zoals de “waarheid” in ethische kwesties
- “rechtvaardigheid” of “goed handelen” bestaan niet => slechts opinies
waarmee sommigen hun voordeel proberen te halen ten nadelen van anderen
- eigenbelang = zo efficiënt mogelijk verdedigen en anderen overtuigen van
eigen gelijk
Ethisch scepticisme: alle normen en regels naast ons neerleggen en zich voluit
toeleggen op eigenbelang. Er moet niet getwijfeld worden aan het bestaan van
ethische normen.
-> normatieve ethiek bestaat uit dat soort scepticisme te weerleggen
Socrates zal tegen de sofisten ingaan. De zekerheid niet ontleend uit tradities of
mythe, maar wel gebaseerd op redelijke argumenten. Ethiek ontleent de
bindende kracht uit redelijk inzicht (onethisch handelen ontstaat door een gebrek
aan inzicht)
Moreel sceptisch: wantrouwen tegen een moreel principe
-> Nietzsche: je hebt mensen die machtig zijn en mensen die niet machtig zijn.
Het zijn de mensen die niet machtig zijn die morele principes uitvinden om ervoor
te zorgen dat mensen die machtig zijn wel rekening houden met de niet machtige
mensen (slavenmoraal)
bvb. Might makes right
-> Socrates argumentaart tegen het soort positie dat Nietzsche inneemt.
2
, Deel 1: wat is goed handelen? De fundamenten van
de Westerse ethiek
Hoofdstuk 1: Aristoteles en het natuurlijke doel van de mens
1. Wat is ethische kennis?
Aristoteles:
- studeert aan academie van Plato en sticht later eigen school (geeft niet enkel
les over filo)
- persoonlijk opvoeder van Alexander de Grote
- Kwam niet uit de Griekse stadsstaten en werd beschouwd als buitenlander dus
had andere rechten
- Zijn visie was een sterke politieke gemeenschap: iedereen hangt sterk af van
elkaar
Theoretische wetenschappen: vormen van kennis die geen enkel ander doel
meer hebben.
Wat het meest waardevol is, is hetgeen dat nergens anders meer toe dient buiten
zichzelf (Aristoteles) => wiskunde heeft geen functie buiten zichzelf.
-> metafysica als fundamentele wetenschap
->houding van het kennende subject: rol van de toeschouwer
Praktische wetenschappen: wetenschappen maar het is een vorm van kennis
die u moet helpen om praktische dingen te doen. Als je kennis hebt over ethiek,
kan je beter inzicht krijgen in hoe je moet handelen.
-> houding van het kennende subject: handelend subject
Productieve wetenschappen: interesse in het product van het handelen
-> houding van het kennende subject: rol van de producent
Volgens Aristoteles is het zedelijke goede een prakton agathon (een goed dat kan
bereikt worden in het handelen). Met zijn ethiek zal hij geen nieuwe utopische
normen trachten te vinden
Relevante werken voor Aristoteles’ ethiek:
- Ethica Nicomacheia
3
, - Eudemische Ethiek
- Politica
Focus ligt op 2 kernaspecten van ons leven:
- eudaimonia: de kwaliteit van een leven dat “gelukkig” of “geslaagd” is
- aretè: de deugdelijkheid
2. Wat is een geslaagd leven?
Volgens Aristoteles zijn er drie opties voor jonge mensen:
1) een leven gericht op plezier en zintuigelijke genieten
2) een leven gericht op het verwerven van goede naam en reputatie
3) leven gericht op het verwerven van kennis over het universum
° Poiesis en praxis
Poiesis (transitieve activiteiten): het doel van het handelen is niet de handeling
zelf, maar wel het resultaat.
Bvb. de trein nemen om naar de les te komen en aan het perron te staan is een
handeling met als doel om naar de les te komen.
Als er enkel en alleen poiesis zou zijn, is er geen verklaring wat een goede
handeling is, een doel zou altijd tot een ander doel leiden.
Bvb. je neemt de trein om naar de les te gaan, je gaat naar de les om een
diploma te halen, je haalt je diploma om een goede job te hebben…
Als er geen einde is aan de keten is het zinloos en leidt het doel nergens naartoe.
Doelen leiden tot andere doelen, maar de doelen kunnen slechts goed zijn als de
doelen goed zijn in zichzelf.
Praxis (immanente activiteiten): een activiteit die een doel heeft op zich
bvb. je oefent piano zodat je piano kan spelen
Meestal hebben die activiteiten met het doel in zich nog een doel erbuiten. Bvb
voetbal spelen voor de sport, maar ook voor het sociaal contact.
De meest pure vorm met de activiteit in zich, zijn activiteiten gericht op het
goede leven.
Het onderscheid tussen poiesis en praxis is niet helemaal stabiel.
° Eudaimonia
Eudaimonia (volgens Aristoteles) = een goed en gelukkig leven, met voldoening
terugkijken op een geslaagd leven (= objectief)
Waarom is iets waarom iets is (Aristoteles):
- Materiële oorzaak (fles is van plastiek)
- De vorm (fles heeft een dop)
- Efficiënte oorzaak (wie heeft het gemaakt -> fabriek)
- Doeloorzaak (alles heeft een bepaald inherent doel -> alles streeft naar iets om
een bepaalde functie uit te oefenen. Het doel van de fles is dat er van gedronken
kan worden)
-> teologie (telos): er is een doel in zaken
4
Ethiek (= praktische wijsbegeerte): hoe moeten we handelen (=> domein van
morele principes)
1) toegepaste ethiek: hoe onze ethische intuïties moeten worden toegepast op
prakrijken die gevoelig liggen (abortus, euthanasie, stamcelonderzoek..)
2) normatieve ethiek: menselijk handelen in het algemeen, sommige
gedragsnormen zijn
vastgelegd in wetten.
Sociale ethiek: de studie van de basisideeën die onze maatschappelijke
structuren schragen
Individuele ethiek: studie van normen en ideeën waarnaar we ons richten
in ons individuele leven (wat (niet) mag, morele verantwoordelijkheid,
gelukkige leven)
3) Meta-ethiek: studie van de aard en de precieze aard en natuur van morele
concepten en morele oordelen
Theoretische wijsbegeerte: vraag naar het zijn, naar de werkelijkheid zoals ze is
Filosofie:
- kritisch -> er is geen plaats voor autoritaire argumenten, enkel akkoord met
argumenten die rationeel verklaard kunnen worden
- pas nadenken als er problemen zijn
1. Historische achtergrond
mythes:
- niet-westerse, traditionele samenlevingen = mythische samenlevingen
- in verhalende vorm betekenis en zin geven aan de grondfenomenen van het
bestaan
- geven antwoord op:
Wie zijn wij? -> geeft de mens een zelfbeeld en wat het betekent mens te
zijn
De aard van de werkelijkheid -> het goddelijke speelt hierin een
belangrijke rol
Hoe we moeten leven -> normen en voorschriften voor het dagelijks leven
(hoe dieren slachten, wie mag huwen met wie, wie welke status heeft..)
- stabiliseren de samenleving omdat ze normen voor het menselijk gedrag
vastleggen
- wanneer de wereld ‘gedemythologiseerd’ raakt dat er discussie kan ontstaan
over de fundering van sociale normen
Oude Grieken:
soms geconfronteerd met ‘ethisch vacuüm’: de natuurlijke overtuigingskracht
van overgeleverde normen verzwakt, zonder dat er meteen nieuwe normen voor
handen zijn
oorzaken:
1) nieuwe houding ten aanzien van de natuurlijke werkelijkheid: vragen over de
aard van de natuur, mythische verklaringen kritisch ondervragen
1
,2) ontstaan democratie: werking van macht werd zichtbaar, waardoor het
duidelijk wordt dat beslissingen die het leven bepalen niet uit het niets ontstaan
3) toename van contracten met niet-Griekse volkeren: er komen nieuwe
manieren van denken binnen
=> pas wanneer ethisch vacuüm ontstaat zal de vraag naar sociale normen
gesteld worden
=> zoektocht naar nieuwe filosofische principes zal ontstaan
2. Socrates en het ethisch scepticisme
Sofisten:
- staan sceptisch tegenover traditionele zekerheden en alles is een kwestie van
opinie
- geen objectieve, universele zekerheid zoals de “waarheid” in ethische kwesties
- “rechtvaardigheid” of “goed handelen” bestaan niet => slechts opinies
waarmee sommigen hun voordeel proberen te halen ten nadelen van anderen
- eigenbelang = zo efficiënt mogelijk verdedigen en anderen overtuigen van
eigen gelijk
Ethisch scepticisme: alle normen en regels naast ons neerleggen en zich voluit
toeleggen op eigenbelang. Er moet niet getwijfeld worden aan het bestaan van
ethische normen.
-> normatieve ethiek bestaat uit dat soort scepticisme te weerleggen
Socrates zal tegen de sofisten ingaan. De zekerheid niet ontleend uit tradities of
mythe, maar wel gebaseerd op redelijke argumenten. Ethiek ontleent de
bindende kracht uit redelijk inzicht (onethisch handelen ontstaat door een gebrek
aan inzicht)
Moreel sceptisch: wantrouwen tegen een moreel principe
-> Nietzsche: je hebt mensen die machtig zijn en mensen die niet machtig zijn.
Het zijn de mensen die niet machtig zijn die morele principes uitvinden om ervoor
te zorgen dat mensen die machtig zijn wel rekening houden met de niet machtige
mensen (slavenmoraal)
bvb. Might makes right
-> Socrates argumentaart tegen het soort positie dat Nietzsche inneemt.
2
, Deel 1: wat is goed handelen? De fundamenten van
de Westerse ethiek
Hoofdstuk 1: Aristoteles en het natuurlijke doel van de mens
1. Wat is ethische kennis?
Aristoteles:
- studeert aan academie van Plato en sticht later eigen school (geeft niet enkel
les over filo)
- persoonlijk opvoeder van Alexander de Grote
- Kwam niet uit de Griekse stadsstaten en werd beschouwd als buitenlander dus
had andere rechten
- Zijn visie was een sterke politieke gemeenschap: iedereen hangt sterk af van
elkaar
Theoretische wetenschappen: vormen van kennis die geen enkel ander doel
meer hebben.
Wat het meest waardevol is, is hetgeen dat nergens anders meer toe dient buiten
zichzelf (Aristoteles) => wiskunde heeft geen functie buiten zichzelf.
-> metafysica als fundamentele wetenschap
->houding van het kennende subject: rol van de toeschouwer
Praktische wetenschappen: wetenschappen maar het is een vorm van kennis
die u moet helpen om praktische dingen te doen. Als je kennis hebt over ethiek,
kan je beter inzicht krijgen in hoe je moet handelen.
-> houding van het kennende subject: handelend subject
Productieve wetenschappen: interesse in het product van het handelen
-> houding van het kennende subject: rol van de producent
Volgens Aristoteles is het zedelijke goede een prakton agathon (een goed dat kan
bereikt worden in het handelen). Met zijn ethiek zal hij geen nieuwe utopische
normen trachten te vinden
Relevante werken voor Aristoteles’ ethiek:
- Ethica Nicomacheia
3
, - Eudemische Ethiek
- Politica
Focus ligt op 2 kernaspecten van ons leven:
- eudaimonia: de kwaliteit van een leven dat “gelukkig” of “geslaagd” is
- aretè: de deugdelijkheid
2. Wat is een geslaagd leven?
Volgens Aristoteles zijn er drie opties voor jonge mensen:
1) een leven gericht op plezier en zintuigelijke genieten
2) een leven gericht op het verwerven van goede naam en reputatie
3) leven gericht op het verwerven van kennis over het universum
° Poiesis en praxis
Poiesis (transitieve activiteiten): het doel van het handelen is niet de handeling
zelf, maar wel het resultaat.
Bvb. de trein nemen om naar de les te komen en aan het perron te staan is een
handeling met als doel om naar de les te komen.
Als er enkel en alleen poiesis zou zijn, is er geen verklaring wat een goede
handeling is, een doel zou altijd tot een ander doel leiden.
Bvb. je neemt de trein om naar de les te gaan, je gaat naar de les om een
diploma te halen, je haalt je diploma om een goede job te hebben…
Als er geen einde is aan de keten is het zinloos en leidt het doel nergens naartoe.
Doelen leiden tot andere doelen, maar de doelen kunnen slechts goed zijn als de
doelen goed zijn in zichzelf.
Praxis (immanente activiteiten): een activiteit die een doel heeft op zich
bvb. je oefent piano zodat je piano kan spelen
Meestal hebben die activiteiten met het doel in zich nog een doel erbuiten. Bvb
voetbal spelen voor de sport, maar ook voor het sociaal contact.
De meest pure vorm met de activiteit in zich, zijn activiteiten gericht op het
goede leven.
Het onderscheid tussen poiesis en praxis is niet helemaal stabiel.
° Eudaimonia
Eudaimonia (volgens Aristoteles) = een goed en gelukkig leven, met voldoening
terugkijken op een geslaagd leven (= objectief)
Waarom is iets waarom iets is (Aristoteles):
- Materiële oorzaak (fles is van plastiek)
- De vorm (fles heeft een dop)
- Efficiënte oorzaak (wie heeft het gemaakt -> fabriek)
- Doeloorzaak (alles heeft een bepaald inherent doel -> alles streeft naar iets om
een bepaalde functie uit te oefenen. Het doel van de fles is dat er van gedronken
kan worden)
-> teologie (telos): er is een doel in zaken
4