GEDRAGSWETENSCHAPPEN
1. CLIËNTGERICHTE ZORG
Het biopsychosociaal model biedt een
holistische benadering van gezondheidszorg door
rekening te houden met de interactie tussen
lichamelijke, psychologische, en sociale factoren.
Dit model gaat verder dan het traditionele
medische model dat zich voornamelijk op
lichamelijke oorzaken richt.
1.1. HET BIOMEDISCHE (ZIEKTE) MODEL EN HET SOCIAAL MODEL VAN
STOORNISSEN EN HULPVERLENING
Biomedisch model:
o Nature: focus ligt in 1ste plaats op lichamelijke aandoeningen en
stoornissen, die aangeboren of verworven kunnen zijn
Bijv.: mensen in de geneeskunde
o Dualisme lichaam-gaast: de bandering ziet de fysieke stoornis los van
mentale en emotionele aspecten van de patiënt
o Stoornissen en beperkingen: benadrukt in termen van discrepanties
tussen chronologische leeftijd en testscores
Testscores worden vergeleken met leeftijdsgenoten
o Normaliseren van afwijkingen: wat als afwijkend wordt beschouwd
teruggebracht worden binnen de statisch normale grenzen
o Passieve rol van “patiënt”: de arts neemt de voornaamste beslissingen
op basis van lichamelijke bevindingen
o Classificatiesystemen: gebruikt om op basis van oorzaken, diagnoses te
stellen
Bijv.: ICF
Sociaal model:
o Nurture focussen op leerervaringen ontwikkeling, opvoeding en
omgeving die invloed kunnen hebben op stoornissen
2 componenten:
1: het aanleren van inzichten en vaardigheden aan de
patiënt om zelfstandig te kunnen functioneren
2: het aanpassen van de omgeving en het aanleren van
vaardigheden aan de omgeving om de patiënt beter te
ondersteunen
o Onvoldoende accommodatie: in de maatschappij, misvattingen, en
negatieve attitudes minder kansen voor mensen met beperkingen
o Nadruk op maatschappelijke veranderingen: aanpassingen in
infrastructuur en attitudes
o Recht van het individu: volwaardige participatie
o Person-first terminologie: “persoon met een beperking” i.p.v.
“gehandicapte”
1
,1.2. HET BIOPSYCHOOSOCIALE (LEER) MODEL
Kenmerken van these (biomedisch model) en antithese (sociaal model) werden
samengebundeld biopsychosociaal model
Combineert medische + sociale model, aangevuld
met persoonlijke factoren van het individu
Gezondheid en ziekte resultaat van een samenspel
tussen biologische, persoonlijke en sociale factoren
Visie: bepaald door persoonlijk beleving,
waardeoordelen, noden en wensen van persoonlijke,
sociaal-culturele en esthetische aard
1.2.1. VERSCHIL BIOMEDISCH EN BIOPSYCHOSOCIAAL MODEL
Biomedisch (ziekte) model Biopsychosociaal (leer)model
Afwijkend gedrag/onvermogen = Onvermogen en het gevoel van
uitwendig signaal (“symptomen”) van een onvermogen = focus van behandeling
onderliggende oorzaak (etiologie)
causaal model
“normaal” = statistisch gemiddelde (+/- 1 “Normaal” bestaat niet
SD)
Normaal = relatief en subjectief; hangt af
van waardeoordelen – persoonlijke,
sociale, esthetische… normen
“afwijkend”/“abnormaal” = wat afwijkt “problematisch” = wanneer het individu
van het statisch gemiddelde het als onprettig, hinderlijk, beperkend…
ervaart
Normaal en abnormaal/afwijkend zijn Normaal en problematisch zijn het
fundamenteel verschillend resultaat van dezelfde onderliggende
leermechanismen
Causaal predicatief Probleem in één component beïnvloedt
Unidirectioneel alle andere componenten
Dynamisch, complex
2
,1.3. HET ICF-MODEL ALS LEIDRAAD (OC 1 - OEFENINGEN)
= operationalisering van het biopsychosociaal model
1.3.1. DUBBEL DOEL ICD
1: Denkkader
o Wetenschappelijke basis voor de studie van menselijke gezondheid
Gezondheid is meer dan afwezigheid van ziekte
Geheel van fysiek (biologisch), mentaal (psychologisch) en sociaal
welbevinden
o ICF = Multifactorieel model
Meerdere factoren bepalen iemands gezondheid of het ontstaan
o ICF = holistisch model
Beschrijft menselijk functioneren vanuit
verschillende invalshoeken
o Focus niet alleen op oorzaken, maar ook op de
gevolgen
o Afbeelding:
Verandering binnen één element heeft
een weerslag op alle andere en
beïnvloedt de manier waarop iemand zijn
gezondheid of ziekte beleeft
2: Gemeenschappelijke taal (universeel)
o Biedt wetenschappers en zorgverstrekkers van verschillende disciplines
een gestandaardiseerd begrippenapparaat voor de beschrijving en
ordening van alle aspecten van het menselijk functioneren
1.3.2. DE VIJF COMPONENTEN VAN HET ICF-MODEL
Verslagen dat logopedisten en audiologen zullen schrijven, zullen gebruik maken van de
ICF-terminologie en classificaties om te communiceren met collega’s
https://class.whofic.nl/browser.aspx
VERZAMEL NIET ALLEEN WAT MISLOOPT, MAAR OOK WAT GOED VERLOOPT!
Anatomisch AE: Positie, aanwezigheid, vorm en continuïteit van onderdelen
e van het menselijk lichaam (lichaamsdelen, orgaanstelsels,..)
eigenschap Functies: fysiologische en mentale eigenschappen van het
pen en menselijk organisme
functies
Vertoont iemand afwijkingen in of verlies van functies of
anatomische eigenschappen, dan wordt hiernaar verwezen onder de
term stoornissen
Activiteiten Onderdelen van iemands handelen
Uitvoering van een taak of een actie van een individu
Uitvoeren van ADL, omgaan met stress, mobiliteit,
zelfverzorging, communicatie,…
Zijn er moeilijkheden met het uitvoeren van activiteiten dan wordt
dit aangeduid met de term beperkingen
3
, Participatie Deelname aan het sociaal-maatschappelijk leven in de
verschillende rollen (mama, papa, broer, dochter,…)
Interactie met anderen
Naar de moeilijkheden die iemand met deze interacties ondervindt,
wordt verwezen met de term participatieproblemen
Externe Fysieke en sociale omgeving waarin iemand leeft
factoren Toegang tot diensten, producten en technologie +
ondersteuning binnen familie en relaties, persoonlijke attitudes
Externe factoren kunnen zowel communicatief belemmerend als
ondersteunend zijn voor de sociale participatie
Persoonlijk Zaken die van invloed zijn op het functioneren en die specifiek
e factoren zijn voor het individu, zoals geslacht, leeftijd, opleidingsniveau,
persoonlijke copingstijlen, levensgeschiedenis, en dergelijke
1.3.3. HET ICF-MODEL ALS DENKKADER IN DE LOGOPEDIE EN DE
AUDIOLOGIE
Klemtoon op behoud of verbeteren van levenskwaliteit
Elk probleem is uniek, want elk persoon is uniek
Logopedische/audiologisch assessment en evaluatie vanuit een ICF-perspectief:
o Gevolgen voor diagnostiek:
Niet alleen stoorniskenmerken:
Geeft informatie over aandoening – niet over hoe de
aandoening de omgeving v/d cliënt beïnvloedt en hoe cliënt
ermee omgaat
Uitgebreide probleeminventarisatie (assessment) is
belangrijk
o Uitgebreid interview met ouders (soms met kind)
Therapeut die vanuit ICF-perspectief een HV onderzoekt
onmogelijk alleen op stoorniskenmerken focussen
Ook positieve (of positief inwerkende) elementen
Meten van behandeleffect op een voor de cliënt relevante
manier
o Gevolgen voor therapie:
Niet alleen stoornisgericht
Statistische gemiddelde (norm) is ruwe leidraad (en baseline)
Leidraad bij bepaling van behandeldoelen
Behandeling voorkomt of vermindert beperkingen
Herstelt of vergroot sociale, schoolse, professionele en
relationele participatie
Optimaliseert externe en persoonlijke factoren
Behandeldoelen verschillen per cliënt, zelfs bij dezelfde
stoornis en vergelijkbare testscores
Toepassen van geoefende functies in eigen leefwereld,
interactie met derden, binnen de verschillende rollen van de
cliënt,… belangrijk bij de behandeling
Hulpmiddel bij keuze van de interventies
Verruiming van therapeutische doelstellingen impliceert een
verruiming van interventiemethoden en technieken
4